
INHOUDSOPGAVE
INDONESIE
Java Bogor, Cisolok, Gunung Salak, Yogyakarta, Bukit Telor
Maluku Ambon, Nusalaut, Seram
Sulawesi Maros, Danau Tempe, Tana Toraja
Java Surabaya, Gunung Bromo, Kawah Ijen
Bali Kuta
NIEUW-ZEELAND
Zuidereiland Southland, Fiordland,Southern Alps,
Molesworth Station, Marlborough Sound, Tasman Bay
Noordereiland Wellington, Hawke Bay, Bay of Plenty,
Bay of Islands, Cape Reinga
SINGAPORE en BINTAN
Singapore Arton Boutique Hotel
Bintan White Sands Island, New Marjoly Beach
Singapore Hotel 81 Elegance
2017, Indonesië: Java
Reisbestemming: ● Bogor: Toms Homestay ● Cisolok: Hotel Lagusa ● Gunung Salak: Toms Bamboohut ● Yogyakarta: Bedhots Homestay ● Bukit Kelor: Jiwa Laut, Pantai Watu Kodok ● Jakarta: Zest Hotel
Op reis naar Indonesië, 21 december 2017
Onze reis van vier maanden begint in Gieterveen. We starten in Indonesië, vliegen door naar Nieuw-Zeeland en reizen via Singapore en Indonesië terug naar Nederland. Onze rugzakken zijn gepakt en liggen in de auto van Ma Schuitert. We brengen haar auto naar Zwolle, drinken samen nog even koffie, pakken dan onze rugzakken op en wandelen naar het station. Soepel verloopt de treinreis vervolgens naar Schiphol.

Daar staat het uitzwaaicomité usi Fransien, Milena, Annemiek, Maki, Nane en Ola. Doei-doei. Amato-ooo!!! Vervolgens gaan we ons onderwerpen aan het moderne beveiligingsregime. Schoenen uit, door een scanner, fouilleren en dan gaat het mis: er blijkt volgens de scanner iets in onze rugzak te zitten dat niet mag, “het lijkt op een zakmes” zegt de beambte. Wij herinneren ons niet dat we een zakmes hebben ingepakt en dus wordt het zoeken. Uiteindelijk ligt de hele inhoud van de rugzak op de toonbank. Voor de 3e keer door de scanner en dan blijkt achter een heel klein ritsje in de binnenvoering tòch een zakmes te zitten! Met het schaamrood op de kaken worden we ontmaskerd als amateurterroristen. Het zakmes verdwijnt met een sierlijke boog in de afvalbak en we mogen doorlopen, nagestaard door een groeiende rij wachtenden. Over 13 uur vliegen valt weinig te berichten, behalve dat de stewardessen van Garuda er prachtig uitzien, in sarong en met kunstig gekapt haar. In Jakarta wandelen we met onze rugzakken op naar de busterminal, handig de draagjongens en taxichauffeurs ontwijkend. De verschillende bestemmingen worden door allerlei mannetjes luidkeels geroepen, de bussen rijden af en aan in hoog tempo, volle perrons en dan horen we opeens “Bogor, Bogor, Bogor!”. Ja, die moeten we hebben en we sluiten aan bij de vele mensen, maar helaas de bus is al vol voordat we ook maar kans maakten. Ina is zo slim om op het perron een strategische plek te kiezen, waardoor we bij de volgende bus als één van de eersten een zitplaats hebben. Voor 50.000 rupiah p/p (€ 3,00) reizen we in twee uur deels over de tolweg de 81 km van Jakarta naar Bogor.
Bogor, 22 december 2017
In de stromende regen worden we opgewacht door Tom Arinto Soetomo (naar schatting een 60+’er) en hij regelt vervoer naar zijn homestay. Het verkeer is de gebruikelijke hectische chaos, met opvallend veel nieuwe auto’s. Zodra we de homestay binnenlopen, laten we de stinkende stadslucht van uitlaatgassen achter ons en stappen we de sfeer in van een tuinkas, compleet met schimmelige geur. De binnentuin staat vol met ‘Hollandse kamerplanten’. Onder het afdakje staan doorgezakte stoelen en het geheel maakt een oude indruk. Het is even wennen aan deze Indonesische standaard, maar al gauw zien we er de charme van. De geur in het huis is een wat vreemde mix van schimmel, mottenballen en wc eend. Dat laatste klopt, want elke kamer wordt opgefrist met een wc-blokje!

Tom is zeer behulpzaam en heeft veel tips voor uitjes in de omgeving. Hij loopt met ons mee naar een eetstalletje aan de straat en we bestellen nasi goreng voor 10.000 Rp. per portie (€0,60). Op dat moment besluit Ina ziek te worden. Ze zweet, wordt bleek, krijgt hoofdpijn, kortom ze moet het bed in.
Bogor, 23 december 2017
Vandaag zouden we doorreizen naar Cisolok, want we hebben een kamer gereserveerd aan de Zuidkust van Java. Ina is echter te brak om te reizen en dus moeten we, amper begonnen aan onze reis, meteen onze plannen bijstellen. Gelukkig kost dat voor ons beide geen enkele moeite, flexibel als we zijn. We melden bij Hotel Lagusa dat we een dag later komen. Tom behandelt Ina met een soort tijgerbalsem en een muntje. Dit wordt in Indonesië kerok genoemd. Hij trekt daarmee strepen over haar rug en borst, hetgeen een tijgerpatroon nalaat. Jeroen masseert intussen haar voeten. Van zoveel mannelijke aandacht knapt ze zienderogen op.
’s Middags gaan we de stad in om een vliegticket te regelen van Jakarta naar Yogyakarta en terug. Het plan is om oud en nieuw te vieren in Yogyakarta, de Borobudur en de Prambanan te bezoeken, nog een aantal dagen aan de kust te verblijven en dan op 8 januari terug te vliegen naar Jakarta om Rhani, Peter en de ‘bende van ellende’, Sven, Joël, Marc en Stephan te verwelkomen. Ina geniet ervan om te zien dat Jeroen boven alles en iedereen uittorent. De hoofddoekjes komen ongeveer tot zijn borstbeen.

Bij de kapper wordt de baard van Jeroen eraf geraspt met een bot scheermes. Volgens Jeroen heeft hij deze aanslag ternauwernood overleefd. Kosten voor deze slachtpartij: € 1,80.
Terug naar Toms Homestay pakken we een angkota, een taxibusje. Dit zijn allemaal identieke felgroene Suzuki mini-mini-busjes, niet berekend op het postuur van een westerling. Diep door de knieën kruip je in de zitruimte en neemt plaats op de kleine bankjes die tegenover elkaar zijn opgesteld. Als je eenmaal zit, heb je de dijen tegen je borstbeen. Twee jongelui springen op een gegeven moment naar binnen met een ukelele en gaan liedjes zingen. Ina kent het liedje en zingt mee. Uiteraard gaat de pet rond en wordt voor Jeroen gehouden. Er ligt een muntje in en prompt pakt Jeroen deze uit de pet en zegt: “Terima kasih”. De jongen kijkt verschrikt met grote ogen, totdat het hele busje in lachen uitbarst. Met gevulde pet springen ze vrolijk uit ons busje om meteen in de volgende te springen. Met Tom eten we de opgehaalde maaltijd: ayam bakar van houtskoolvuur, sambal goreng tempé (Ina’s favoriet), telor goreng (gebakken ei), nasi goreng en natuurlijk sambal bij. We duiken op tijd het bed. Morgen hebben vervoer geregeld naar Cisolok en we vertrekken vroeg.
Cisolok, 24 tot en met 27 december 2017
Een uur later dan we hadden afgesproken zitten we om 5 uur ’s morgens in de auto. Dit zal ons nog vaker overkomen, want hier hanteert men de ‘elastieke tijd’, ofwel ‘jam karet’. We rijden zuidwaarts richting Sukabumi over drukke wegen, vol met brommers, motoren, busjes, vrachtwagens, personenwagens, overstekende mensen, honden en kippen en allemaal hebben ze op de dieren na haast. De tweebaansweg wordt structureel als een driebaansweg gebruikt, waarbij de brutaalste het recht neemt om in te halen. Dit leidt voortdurend tot hachelijke situaties en bijna botsingen.

Na drie uur rijden arriveren we bij Hotel Lagusa en de sfeer bevalt ons meteen. Onze kamer is een twee-onder-een kap met uitzicht op sawahs en de zee. Eerst maar ontbijten: nasi goreng met kopi teh! Hotel Lagusa ligt op een heuvel en bestaat uit vrijstaande huisjes, variërend van gezinshuizen tot onze twee-onder-een kap kamers. De zee is in 10 minuten bereikbaar via een pad door de sawahs, prachtig!

’s Middags lopen we over het strand en Jeroen heeft veel bekijks. Hij is de enige Belanda en dat valt op. Vrouwen gaan volledig gekleed en met hoofddoek de zee in. Jongens zijn volop aan het voetballen. Vissers trekken hun boot op het strand. Bij een strandtentje drinken we wat en zien de zon ondergaan.

De volgende 3 dagen verlopen grotendeels vergelijkbaar. We ontbijten in het restaurant, gaan vervolgens onze volgende verblijven op de Molukken via internet regelen, wandelen naar zee en sjokken tegen zonsondergang door de sawahs en de kampong terug naar onze kamer. Het avondeten gebruiken we ook in het restaurant, want er wordt heerlijk voor ons gekookt: ayam ritja-ritja, gado-gado, tjap tjoy, nasi putih en heerlijke verse vruchtensappen. We zitten er overigens steeds alleen. Op een avond willen we weer aanschuiven voor het eten, als Ina de serveerster met grote ogen en hand voor de mond ziet staan: ”Wat is er?”, vraagt ze. “Ular!” en ze wijst naar de driezitsbank op de veranda. De kok komt meteen aangelopen en sleept de bank van z’n plaats. We zien een gitzwarte, glanzende slang van ruim 1,5 meter. “A black cobra!”, roept hij. Zonder een moment van aarzeling probeert hij met een stoel de cobra te doden, hetgeen uiteraard jammerlijk mislukt. Zijn actie heeft wel effect, want de cobra wordt daar pisnijdig van en we deinzen allemaal achteruit. De cobra besluit tot onze opluchting om van de veranda te kronkelen en verdwijnt in de sawah.

Op Wikipedia lezen we dat de black cobra tot de meest giftige slangen ter wereld behoort. Eng idee dat we wellicht op die bank hadden gezeten met een kopje koffie na …..
Bogor, 28 tot en met 30 december 2017
Om 4.45 uur ’s morgens klopt Tom op onze deur. De taxi staat klaar om ons terug te brengen naar Bogor. Wederom is het verkeer hectisch, nu zelfs in zo’n erge mate dat we al snel in de file staan. Na een tijdje heeft de chauffeur er genoeg van en slaat een smal weggetje in. Het gaat op en neer over slecht asfalt, vol kuilen en drempels. Er valt genoeg te zien, want langs de weg is volop bedrijvigheid. Rond 8.15 uur stappen we weer Toms Homestay binnen, zelfde kamer met schoon beddengoed. We ontbijten samen en daarna gaat Ina naar de bank om een deposit voor twee verblijven te regelen die we hebben gereserveerd. Dat gaat op de ouderwetse manier, formulieren invullen met carbonpapier en cash geld betalen. Daar gaan de flappen over de balie, eerst 900.000 Rp. en daarna 2.000.000 Rp. Alles wordt gecheckt: handmatig tellen en vervolgens dubbel gecheckt met de flappenteller.

In de middag gaan we naar de befaamde botanische tuin stammend uit de koloniale tijd, toen Bogor nog Buitenzorg heette. Het was indertijd namelijk zwaar werken voor de kolonialisten in Jakarta en dan konden ze zonder zorgen bijkomen in Buitenzorg dat hoger ligt (300 m) en daardoor koeler is. Het eerste wat opvalt in de botanische tuin zijn de brede perfect geasfalteerde wegen, vol met stapvoets rijdende glimmende auto’s. Rijke Jakartanezen genieten vanachter donker getinte ramen van al dat tropische schoons. Volgens Ina is er in relatief korte tijd veel veranderd, want zo herinnert zij zich dit niet. Destijds was gemotoriseerd vervoer niet toegestaan. We laten de rijdende file achter ons als we een plantenkas binnenwandelen. Een vreemd idee om in de tropen een tropische kas aan te treffen, maar dat schijnt nood-zakelijk te zijn voor de 1200 soorten orchideeën. Vooral de orchideeën die alleen via hun luchtwortels leven vinden we bijzonder.
We proberen de auto’s te vermijden door de kleine paden te zoeken, hetgeen nog niet meevalt want het hele park is zeer gecultiveerd. Op een gegeven moment staan we bij een monument voor vier palmbomen. Deze vier bomen zijn als kweek-basis verantwoordelijk voor de verwoestende opkomst van de plantages van palmolie in heel Zuidoost Azië. Botanisch gezien wellicht een prestatie, maar een monument voor de dagelijks vernietiging van tropisch oerwoud? We rusten wat uit op een bankje, het is drukkend heet en we kijken naar de vijvers vol lotusbloemen en het paleis op de achtergrond. Prinses Juliana en prins Bernhard hebben er ooit gelogeerd. Geen slechte homestay.

Indrukwekkend is altijd de reuzenbamboe die we ook in Ghana zagen. Ook prachtig zijn de vreemde bomen. Tom ontpopt zich als een kundig reisleider, want hij weet zeer veel te vertellen over alles wat we zien.

De volgende dag zitten we al weer om 04.00 uur ongewassen aan het ontbijt, want we gaan douchen onder een waterval. Tom neemt ons namelijk mee naar zijn bamboehutje in de sawah ergens op de berg Gunung Salak, die ruim 2100 m hoog is. Om half 5 stappen we in de auto om zo de file in Bogor te vermijden. Onze chauffeur Lucky, tevens Toms buurman, rijdt ons naar boven. We willen voor de grote vakantiemeute bij de waterval zijn en stappen om 05.30 uur het donker in, gewapend met zaklantaarns. We klimmen stevig via een min of meer aangelegd pad met treden van boomwortels en stenen. Om 6 uur staan we onder de waterval te douchen die vanaf 30 m op ons neerklettert, heerlijk!

Inmiddels is het licht geworden en we kunnen zien waar we terecht zijn gekomen: verschillende waterpoelen met traptreden naar elkaar verbonden, geflankeerd door marktkraampjes met detonerend zeildoek. Duidelijk dat ze hier zijn ingesteld op grote aantallen lokale toeristen die allemaal willen eten. Weer terug bij de auto gaan we relaxt een kopi teh drinken met pisang en tempé goreng. Oma bedient ons en babbelt vrolijk met Tom en Ina. Als we haar leeftijd vragen, blijkt ze even oud te zijn als Ina!

Via een heel smal weggetje stijgen we, rijden dwars door kampongs, langs sawahs en chauffeur Lucky moet regelmatig terugschakelen naar de 1e versnelling. Het ritje is prachtig! Uiteindelijk stopt de auto, we kunnen niet verder. Vanaf hier gaan we achterop de brommer omhoog via een voetpad. We moeten even wachten op de 3e brommer en om de tijd te doden papt Jeroen aan met de jongens van het dorp. Hij krijgt ze zo gek om te poseren voor een videootje. Dikke pret als ze het filmpje terugzien!

Als ook de brommers niet meer verder kunnen, gaan we te voet verder omhoog door zeer fraaie sawahs. De top van de Gunung Salak torent er bovenuit. En daar zien we het beloofde bamboehutje van uncle Tom. In één woord idyllisch! We schieten vele plaatjes, installeren ons en komen er dan achter dat het hutje niets meer is dan een overdekte bamboe-vloer op pootjes. Geen elektriciteit, geen keukentje, geen water, geen sanitair, geen matrassen en geen dekens. Ai, dat wordt hard en koud slapen zo hoog op de berg. Gelukkig hebben we kussens meegenomen en warme kleding, omdat we al rekening hadden gehouden met een koude nacht. Het huisje meet 2 m bij 3,5 m, dus we kunnen precies met z’n drieën naast elkaar liggen.

Tom neemt ons mee verder de berg op naar nog een waterval, die op 15 minuten afstand van de hut ligt. Deze vinden we nog mooier dan die van vanmorgen. Meer besloten, sereen en veel minder toeristisch. Logisch, want het is een hele toer om er te komen. We zwemmen in de poel en drinken kopitubruk. Dat is koffie die je moet laten bezinken. Het laatste deel in je kopje kan je niet drinken, want dat is koffiedrab. We horen veel vogels en ook apen en we zien prachtige vlinders en zwart-roze libellen. De uren glijden voorbij….

Eenmaal weer terug bij de hut, komt de onderbuurman een thermoskan heet water brengen voor thee en we eten daar witbrood bij met plakjes kaas en hagelslag! We zitten onder het afdakje dat we tot ‘zomerkeuken’ hebben gepromoveerd. Intussen trekt het helemaal dicht en begint het te regenen. Het geeft een prettig tikkend geluid op het dak van palmblad. Het tikken gaat al vrij snel over in roffelen, want het houdt op met zachtjes regenen. We moeten schuilen in het huisje en verjagen meteen een kikker die in de nok zit. Om half negen besluiten we om te gaan slapen. Tom is meteen vertrokken, maar wij blijven nog lang keren en draaien, doen extra kleren aan, doen nog een plasje en krijgen het koud. Uiteindelijk vallen ook wij in slaap.

De volgende ochtend wassen we ons in de badkamer (helder water in de beek), eten weer witbrood en drinken thee van de buurman in onze zomerkeuken (het afdakje). We pakken vervolgens alles in en lopen door het bos terug naar de kampong beneden. Het bos bestaat hier uit naaldbomen, zo hoog zitten we. Het is grove den die massaal wordt afgetapt. De hars geurt heerlijk en wordt hier gebruikt voor het produceren van lijm. We genieten van de uitzichten op het dal en zien Bogor liggen. Volgens afspraak staat Lucky weer op ons te wachten en hij brengt ons naar Toms Homestay.
Yogyakarta, 31 december tot en met 3 januari 2018
Vandaag is officieel onze laatste werkdag. Dit blijft een vreemd idee. We pakken de rugzakken in en nemen de angkota naar de busterminal. Tom gaat met ons mee, want hij wil er zeker van zijn dat we in de juiste bus zitten richting Jakarta Airport. We kopen de bustickets, de bus staat al klaar en we nemen afscheid van Tom. We zijn hem zeer dankbaar: hij is betrouwbaar, zorgzaam, een goede organisator en verschrikkelijk aardig. Doordat de ingecalculeerde file er niet is, zijn we liefst 5 uur te vroeg op het vliegveld en besteden de tijd aan het bijwerken van onze blog. Na ruim een uur vliegen landen we op Yogyakarta airport. In het donker komen we aan in Bedhots Homestay. We proeven een gezellige, ontspannen sfeer en zijn enthousiast bij het zien van de nieuw gebouwde houten kamers, opgetrokken in traditionele stijl. In het open restaurant annex huiskamer zien wij fraaie houten meubels en moderne kunst. Mas Bedhot is kunstenaar en schildert in een moderne eigentijdse stijl. Mas is overigens een Javaanse aanspreektitel voor een jongeman. Een jonge vrouw wordt mbak genoemd.

Naast de Homestay is een podium opgericht voor een wayang kulit, een voorstelling met wajangpoppen. Het blijkt ter gelegenheid te zijn van het buurtfeest vanwege oudejaarsdag. In Indonesië bestaat er geen feest zonder maaltijd en altijd word je uitgenodigd om mee te eten. Achter de wajangvoorstelling zien we dat er voor alle buurtbewoners uitgebreid is gekookt. Het ziet er heerlijk uit en de ibu-ibu sporen ons aan om veel op te scheppen. Met een vol bord en warme thee worden we uitgenodigd om op de voorste rij te gaan zitten. Bij een traditionele wajangvoorstelling luistert men naar eeuwenoude verhalen afkomstig uit de Hinducultuur, verteld in het Javaans en ondersteund door Javaanse gamelanmuziek. Meestal duurt het vanaf het begin van de avond tot ver in de ochtend. Deze wajangspeler heeft er een variant op. De gamelanmuziek komt uit een geluidsinstallatie, hij vertelt zijn eigen verhaal waarbij hij het publiek betrekt en met veel humor inspeelt op hun opmerkingen. De bewoners schaterlachen om zijn grap-pen. Het schouwspel doet ons denken aan de oudejaarsconference in Nederland, maar dan net even anders. De voorstelling is nog niet afgelopen, maar mas Bedhot ziet dat we zijn uitgegeten. De hoogste tijd om te vertrekken. Samen met een ander jong stel uit Nederland stappen we in zijn groene Volkswagen, type 181.

Het is een Duits cabrio legervoertuig, gebouwd tussen 1968 en 1980. De motor zit achterin. Als mas Bedhot de motor start, horen wij het typische geluid van een kever. Vol trots rijdt hij ons naar het uitgaansleven en onderweg trekken wij de aandacht. Geïnteresseerd luistert Jeroen naar de bijzonderheden die mas Bedhot over het voertuig weet te vertellen en over zijn volkswagenbus, type T2. Hij is lid van de volkswagenclub in Yogya en regelmatig wordt er een tour georganiseerd. Dat moet een bijzonder gezicht zijn, al die gekleurde volkswagenbusjes rijdend door de bergen. Ina kletst met de jongelui en we stellen elkaar de typische reizigersvragen: waar kom je vandaan, waar ga je naar toe en hoe lang ben je onderweg.
Inmiddels arriveren we op de plaats van bestemming. Links en rechts zien we de pubs waar harde (live)muziek uit schalt. De enorme hoeveelheden geparkeerde brommers verraden de drukte. Het ziet er zwart van de mensen, veel lokalen en buitenlandse jonge toeristen. Met de feesttoeter in de aanslag swingen we het oude jaar uit. Het is een gedenkwaardige oudejaarsavond met twee grote contrasten: enerzijds de traditionele wajangvoorstelling en anderzijds het moderne uitgaansleven. Onder luid getoeter aanschouwen we om 12 uur het siervuurwerk. Het nieuwe jaar is begonnen en op deze eerste dag van 2018 wensen wij elkaar mooie momenten toe in onze nieuwe fase van ons leven. Hierna stappen wij nog een andere bar in. We dansen en zingen mee met de band die behalve nieuwe songs ook muziek uit de jaren 70 ten gehore brengt. Na een overkill van decibels laten we ons terug rijden naar de homestay, waar we als een blok in slaap vallen.

Op nieuwjaarsdag maken we onze wenskaart 2018 en gaan daarna onze volgende vliegreizen boeken: van Ambon naar Sulawesi om de Toraja-dodencultuur te zien en vervolgens door naar Surabaya om de actieve vulkanen Bromo en Ijen te bezoeken. Door een gemotoriseerde becak komen we op de Jalan Malioboro, dè winkelstraat van Yogya. Ina zoekt kleding waarin ze comfortabel kan reizen, dat niet te bloot is om de Indonesiërs niet voor het hoofd te stoten en dat ook nog een moderne look heeft. Dit programma van eisen blijkt een stevige opdracht om te realiseren. Winkel in, winkel uit, mall in, mall uit. We pauzeren voor koffie met gebak, want we hebben wat te vieren: onze eerste dag van ons ‘pensioen’. Inmiddels is het donker geworden en maken de kledingstalletjes plaats voor eettentjes. Overal wordt op straat gekookt, gebakken, gewokt en geroosterd en het ruikt heerlijk. We eten saté ayam en 20 stappen verder kunnen we de verleiding van loempia’s niet weerstaan. We moeten hier weg ……!
Met de app ‘Go-Jek’ bestellen we een Go-Car taxiritje terug naar Bedhots Homestay. Dit systeem werkt fantastisch: het is snel en goedkoop. Het bedrag van de rit is direct zichtbaar en de taxichauffeur die het dichtst bij je in de buurt is, belt je terug ter bevestiging. Op Google Maps kun je meteen zien waar hij zich bevindt en je ziet hem naderen op je beeldscherm.

En er zijn meer services te bestellen via deze app. Ina vindt het jammer dat deze diensten nog niet in Nederland beschikbaar zijn. “Stel je toch eens voor,” mijmert ze, “je bestelt een Go-Ride om naar je werk te gaan en in je pauze laat je je lunch bezorgen via Go-Food. ’s Middags doe je de boodschappen met Go-Mart. Voor het komende verjaardagsfeestje laat je je optutten door Go-Glam en je zoekt bij Go-Shop een leuk kadootje uit. En als je thuis komt, heb je al lang voor een Go-Clean huis gezorgd en laat je je na een lange, vermoeiende werkdag verwennen door Go-Massage.” Het enige wat nog rest is om alle Go-orders te beoordelen met 1 tot 5 sterren.

De volgende ochtend gaan we fietsen in de omgeving en Ferri is onze gids. We zien alle stadia van de rijstteelt, hij laat ons zien hoe bakstenen met de hand worden gemaakt uit een mix van klei en plantaardige vezels, hoe tempé wordt gemaakt en hoe kleinschalige veeteelt eruit ziet op Java, namelijk twee koeien. De boer koopt ze als vaarsen en verkoopt ze als ze zo’n 3 jaar oud zijn. We fietsen door sawahs en kampongs en de Javanen zwaaien vriendelijk. Behoorlijk verhit komen we na 4 uur fietsen terug. In de avond komt Ika langs, een vriendin van Millie. Ze kennen elkaar van de tijd dat Millie studeerde in Yogya en we hebben een kadootje vanuit Nederland te overhandigen. Het klikt meteen en we bestellen een hapje eten via de app ‘Go Food’. We bestellen verschillende gerechten bij een restaurant op nog geen 600 meter afstand van de homestay. Deze app werkt perfect en we eten heerlijke gerechten met verse bumbu.

De volgende dag zitten we om 3.30 uur in de auto, want we gaan de Borobudur in zonsopkomst zien. Na een rit van anderhalf uur staan we op een heuvel en kijken uit op een actieve, rokende Gunung Merapi. De vallei waarin de Borobudur zich moet bevinden is in nevel gehuld. Die nevel zal toch wel optrekken? Vol verwachting turen we de vallei in. Langzamerhand wordt het lichter, maar we zien alleen de vulkaan. Op zich mooi, maar ons opzetje komt niet uit: slechts even wordt de Borobudur zichtbaar, maar niet bij een mooie zonsopkomst.

We besluiten de heuvel te verlaten en wandelen richting de Rumah Rhema, een kerk- en gebedsruimte in de vorm van een (vredes)duif. Jeroen noemt het oneerbiedig een kip. Het is een heel bijzonder gebouw dat is gebouwd in 1992 en het biedt ruimte aan verschillende religies, zoals Hindoeïsme, Islam en Christendom. We gaan de trap op en hebben vanuit de snavel uitzicht over de bergen. Aan de andere kant van het gebouw nuttigen we ons ontbijt: koffie met gebakken cassave. De Borobudur heeft een UNESCO-status en mede daardoor zijn de opgravingen en restauraties zeer geslaagd. Het gehele complex is ook keurig en efficiënt aangelegd, met toegangspoorten voor VIPs, security, parkeerplaatsen voor bussen, eettentjes, souveniersmarkt, rondrijdend treintje, kortom: men is duidelijk ingesteld op dagelijkse grote stromen bezoekers. Het bouwwerk bestaat in feite uit 3 spirituele niveaus: de eerst bouwlaag verbeeldt het loskomen van wensen en verlangens, de tweede bouwlaag verbeeldt het vrij zijn van wensen met nog een menselijke gedaante en de derde laag verbeeldt het Nirvana: vrij van wensen en menselijke vorm. Het Nirvana is rond gebouwd, terwijl de andere bouwlagen vierkant zijn.

De grote esthetische waarde zit vooral in het fantastische rijke beeldhouwwerk dat in alle galerijen in overvloed aanwezig is en verhaalt, vol symboliek, van de reis naar het Nirvana. Absoluut fascinerend om door de rondgangen te lopen en je te vergapen aan de kwaliteit en detaillering van het beeldhouwwerk.

In de schaduw worden we geïnterviewd door een groep middelbare school leerlingen die op excursie zijn. Het moet in het Engels en het is aandoenlijk om te zien hoe ze met elkaar de vragen repeteren. Alles wordt als bewijs opgenomen op de smartphone. Na afloop natuurlijk een selfie en dat lijkt het sein te zijn voor andere Indonesiërs om ook met Jeroen op de foto te willen. Gedurende de dag zal Jeroen, niet overdreven, zeker 30 x zijn benaderd voor een fotosessie! Voldaan stappen we weer in de auto en rijden we naar de Candi Prambanan, een Hindoeïstisch tempelcomplex. Indrukwekkende, elegante bouwsels tot 47 meter hoog. Nog steeds is men bezig tempels te restaureren en de blokken liggen in grote hoeveelheden klaar om te worden gerubriceerd: een enorme klus als je geen bouwtekening of afbeelding hebt, want welk blok hoort waar?

Behoorlijk moe van alle indrukken en het sjokken in de hitte, besluiten we kopi luwak te drinken. Dit is een fameuze en kostbare koffie: fameus om zijn typische smaak, kostbaar vanwege de zeer geringe beschikbaarheid. Het verhaal is als volgt: in Indonesië leeft in het wild de Civetkat (de luwak), een marterachtig zoogdier dat vooral leeft van bessen en fruit. Het eet ook de koffieboontjes, maar kan dat niet goed verteren en poept de bonen uit. Deze uitgepoepte koffiebonen worden verzameld, gewassen, gebrand en tot koffiedrank getransformeerd. Prijs: 150.000 Rp, oftewel € 9,- per kopje. Eenmaal in Europa wordt het onbetaalbaar. Inderdaad een bijzonder en prijzig kopje koffie….
Bukit Kelor, Jiwa Laut, Pantai Watu Kodok, 4 tot en met 7 januari 2018

We gaan een paar dagen naar de kust, onder Yogyakarta, om te verblijven bij Mbak Ira. Zij heeft sinds een aantal jaren gastenverblijven van bamboe gebouwd en daarbij is ze milieubewust te werk gegaan. Het water wordt gerecycled, energie komt van de biogasinstallatie en verder vermijdt ze het gebruik van plastic. Ook doet ze met de bewoners van het dorp projecten, zoals het schoonhouden van het strand en het verzamelen van plastic zakken die ze samenperst in plastic flessen en vervolgens deze flessen gebruikt in de fundering van huizen. Dappere initiatieven, maar milieubewustzijn is bij de meeste Indonesiërs geen item. Overal zien we dat mensen plastic afval en blikjes gewoon op straat of in de bosjes gooien. “We have a long way to go”, zegt Ira met een meewarige glimlach. Ira kookt heerlijk voor ons en de andere gasten Renzo en Sara, een Italiaans stel uit Bologna. De producten komen uit eigen tuin en dus gaat het gesprek over eten en de eetculturen van Indonesië, Italië en Nederland. Wij vertellen dat Nederlanders over het algemeen openstaan voor de buitenlandse keuken en ook gerechten wel mixen, waarop Renzo over de Italianen zegt: ”We are corrupt in almost everything, but we don ’t mess with our pasta!” Kortom, we hebben het erg gezellig met elkaar.

De thee komt uit Ira’s tuin. Er worden paarse bloemen geplukt en in een kop met gekookt water gedaan. Het kleurt fantastisch en de smaak is bijzonder.
De zee heeft een stevige golfslag en er wordt gewaarschuwd voor de sterke stroming. We blijven dus wat aan de rand van het water, kijken naar de vissers, lezen wat en de dag verglijdt. Onze kamer ligt op de heuvel en is een twee-onder-één kap. Het is volledig opgebouwd uit bam-boe. De voorzijde kan helemaal worden geopend, zodat de kamer overgaat in de veranda. We kijken uit op het dorpje en de zee.

De hangmat bevalt dermate goed, dat Ina vraagt of deze soms te koop is. “Yes, of course, no problem. I have more, you can choose the colour”, zegt Ira. We gaan met haar naar het gezinshuis dat ook voor de verhuur is bestemd. Ze vertelt dat dit een origineel oud Javaans huis is en dat ze het heeft gekocht in een dorp verderop en heeft laten verplaatsen. Nieuw dak erop, inrichten, decoreren en klaar. Als bouwers zijn we geïnteresseerd in de houtconstructies en het geheel ziet er zeer sfeervol uit.
De volgende dag gaan we met Renzo en Sara op stap: Ira heeft namelijk een programma voorgesteld. We gaan naar druipsteengrotten, eten in het dorp en sluiten af met gamelan muziek. De auto brengt ons door sawahs de heuvels in en iedereen groet Ira hartelijk; ze is duidelijk geliefd bij de bevolking. Om bij de grotten te komen, lopen we met de gids een klein stukje het oerwoud in en klauteren dan een kuil in met de eerste stalagmieten. De zaklantaarns gaan aan en we trekken de grot in. Het is vochtig warm en de bodem bestaat uit super glibberige klei en waterplassen. Al gauw staan we voor een gat in de wand, niet groter dan het formaat van een wc-raampje. De gids en Ira wurmen zich er op hun buik door heen, maar dan moet Renzo: 2x zo groot en breed als de gids! Hij twijfelt: “I’m not sure if I wonna do this”. Toch werpt hij zich in de klei en als nog de helft van Renzo zichtbaar is, horen we een verstikt en paniekerig: ”I’m stuck!”. Met veel gedoe weten we Renzo te bevrijden. Jeroen kiest eieren voor z’n geld en roept door het gat naar de gids en Ira: “Het gaat ons niet lukken, hoor. Wij westerlingen zijn veel te groot.” Het hoofd van de gids komt tevoorschijn en zegt met een brede grijns dat er nog een andere weg is…. Tamelijk onzeker vervolgen we onze barre tocht door de ingewanden van Java. We zweten allemaal hevig en we zitten onder de modder. Opnieuw staan we voor een smalle opening. “Behalve hoogte- en dieptevrees heb ik geloof ik ook last van claustrofobie,” zegt Ina zachtjes tegen Jeroen. Maar ze zet zich er moedig overheen en ze wurmt zich door de nauwe opening. We gaan op in de omgeving: grillige rotsen, stalagmieten en stalactieten die we beschijnen met onze zaklantaarns, terwijl de vleermuizen om ons heen fladderen.

Het is zò indrukwekkend, dat we beginnen te fluisteren met elkaar. Ira vertelt: “Er is een man uit het dorp die net zoals de bewoners dat vroeger deden, dagen in de grot verblijft om te mediteren.” Het lijkt ons verre van prettig om te bivakkeren in een kleine, donkere, benauwd vochtige ruimte. De expeditie weet via klimmen, afdalen, kruipen, glijden, elkaar bijschijnend de uitgang veilig te bereiken. Duidelijk opgelucht en euforisch maken we een groepsfoto en kijken stukjes video terug. Wat een belevenis! De ergste modder kunnen we van ons afspoelen en we gaan naar het dorp voor teh en pisang goreng. We eten pecil, een pittige variant van gado-gado. Eigenlijk zijn we al voldaan en hebben niet zo heel veel zin in de gamelan, maar men rekent op ons, dus we gaan naar de oefenruimte. Als alle instrumenten zijn klaargezet, gaan we repeteren.

Op een bord staan cijfers in reeksen en die cijfers moeten corresponderen met onze aanslagen op de ‘xylofoons’. Deze zijn genummerd van 1 tot en met 7, echter zonder een 4! Het is raadselachtig waarom dat zo is. Al met al niet bijster moeilijk en al gauw is er een soort pentatonische melodie herkenbaar. Inmiddels zijn alle leden van het dorpsorkest aanwezig en samen spelen we er lustig op los. Tot slot speelt het orkest een nummer waarmee ze recentelijk hebben opgetreden en dat klinkt toch wel stukken beter dan met onze bijdragen. Compleet met samenzang, handgeklap en een hoog tempo.
Jakarta, 8 en 9 januari 2018
In de loop van de ochtend vertrekken we naar Yogyakarta, verblijven weer bij Bedhots Homestay, slapen daar een nachtje en zitten de volgende ochtend om 5 uur in de taxi richting vliegveld. We vliegen in ruim een uur naar Jakarta en hebben tijd genoeg om de familie uit Nederland te kunnen verwelkomen. Ze landen rond 12 uur. Ondertussen gebruikt Ina de tijd om de gestorte deposit à 2.000.000 Rp. voor het verblijf op Seram terug te eisen, want het bedrag is daar nooit aangekomen. Het blijft volstrekt onduidelijk waarom de bank het geld heeft teruggevorderd en Ina hierover telefonisch niet heeft geïnformeerd. Na 2 uur gedoe en welgemeende excuses wordt duidelijk dat ze alleen het bedrag terug kan halen in Bogor, bij de bank waar ze het geld heeft afgegeven! Ina weigert dat uiteraard. Na aandringen komt er een alternatief op tafel: het geld kan worden overgemaakt naar een Indonesische rekening. Snel belt ze Tom in Bogor en hij wil hieraan wel meewerken.

Intussen is het vliegtuig van de familie al geland en moeten we met de transferbus naar een andere terminal om Joël, Sven, Marc, Stephan, Rhani en Peter te kunnen verwelkomen. Op tijd staan we klaar met ons welkomstbord: ‘Selamat datang keluarga Kroon & Latuputty’. We regelen 2 taxi’s en we worden vlot afgezet bij het Zest Hotel. Ina vertrekt echter per ommegaande weer naar het vliegveld, want Tom uit Bogor heeft het voor elkaar gekregen dat Ina tòch het geld mee kan krijgen. Huh? Ze moet opschieten, want het kantoor sluit om half 3. Vlak voor de bank krijgt de shuttle helaas een lekke band en ze heeft nog drie minuten. Snel stapt ze een transferbus van de airport in die net komt aanrijden en net voor sluitingstijd glipt ze het kantoor in. Al met al duurt het nog wel twee uur voordat de bankmedewerkster de 2 miljoen voor haar uittelt en in een grote envelop aan haar overhandigt. Vervolgens snelt Ina naar buiten en wacht op de transferbus die haar naar gate 3 van Garuda brengt om de vliegtuigstoelen voor morgen te reserveren. Met een taxi rijdt ze terug naar het hotel. Inmiddels is het etenstijd en we genieten samen van een heerlijke rijsttafel. De jongens besluiten terug te gaan naar de luchthaven om onze neef Dominggus en zijn vriendin Naomi te begroeten die terug vliegen naar Nederland. De ‘ouderen’ kruipen het bed in. Morgen weer vroeg op en dan vliegen we naar de Molukken!
2018, Indonesië: Maluku (de Molukken)
Reisbestemming:
● Ambon Kota Ambon Stori Hotel, Kota Ambon Hero Hotel, Hatalai
● Nusalaut Leinitu
● Seram Saleman: Belarski Resort, Ora Beach Resort, Beach House Air Belanda, Pulau Osi: My Moon Daud Resort

Ambon en Nusalaut, 9 januari tot en met 16 januari 2018
“Kijk daar! Ik zie Ambon liggen!” Enthousiaste geluiden van de Hollandse reizigers die op het punt staan om op het vliegveld Ambon Pattimura te landen. Het vliegtuig is voor minder dan de helft bezet en dus heeft iedereen languit over drie stoelen kunnen slapen. Eli uit Hatalai wacht ons op. Hij is de neef van Jaap en Alice Alfons uit Barneveld en hij heeft voor vervoer gezorgd naar het hotel. Het vliegveld ligt ten westen van de baai en Kota Ambon ligt aan de overkant. Vroeger moest men langs de kust rijden of halverwege de ferry nemen om de baai over te steken. Tegenwoordig is de nieuwe brug een enorme verbetering en in een mum van tijd rijden we in het centrum van Ambon. We melden ons bij het hotel en zetten de rugzakken in de kamers. Jeroen voelt zich wat ziekjes, hij duikt het bed in en valt al snel in slaap. De rest laat zich rijden naar café Sibu-Sibu. De mannen trakteren zichzelf op bir bintang, een biertje met een bekende ster. Rhani en Ina drinken warme thee waar zoals gebruikelijk enorm veel suiker in zit. Dit maal drinkt het lekker weg vanwege de verkoudheid en het verzacht de keel. Na enige tijd arriveren Claudia, haar neef Lorri en haar vriendin Juliët. Ina heeft geregeld dat de familie in het dorp Leinitu op het eiland Nusalaut bij Claudia’s vader Jerri en zijn broer Ateng kunnen eten en slapen. Op Nusalaut zijn geen supermarkten. Slechts in een paar kleine lokale winkeltjes aan huis verkoopt men o.a. thee, koffie, water, frisdrank, koekjes, zeep, shampoo, bodylotion en eucalyptusolie. We doen daarom in Ambon de boodschappen. Met de boodschappenlijst in de zak springt Ina bij Eli achterop de brommer. Behendig en al toeterend rijdt hij door het drukke verkeer richting de supermarkt. Daar aangekomen vullen we drie karren met etenswaren, rekenen we af bij de kassa, gaan de boodschappen in dozen en vervoeren we het in een becak, een fietstaxi, naar het hotel.
Eli staat de volgende ochtend al weer paraat met 2 auto’s. Claudia, Lorrie en Juliët sluiten zich bij ons aan, zodat ons reisgezelschap uit 11 personen bestaat. Inclusief alle rugzakken, tassen, boodschappen en de twee chauffeurs is het nog een heel gepas en gemeet om alles en iedereen mee te krijgen. We rijden naar Tulehu, de oostelijke haven van Ambon en daar ligt onze speedboot klaar. Een klein bootje dat door het gewicht van de drie buitenboordmotoren al flink achterover helt. En dit wordt versterkt als alle bagage is ingeladen en alle passagiers zijn ingestapt. Zodra we varen, begint de matroos meteen water uit de boot te hozen. Dat draagt niet bij aan ons vertrouwen in een goede afloop….
De drie motoren maken een hels kabaal en de matroos heeft de taak om die motoren aan de gang te houden, want af en toe valt er eentje uit. Met een brandende sigaret in z’n mond tankt hij benzine bij! In anderhalf uur varen we over een kalme zee, kijkend naar de kustlijn en de ikan-ikan terbang, de vliegende vissen. We varen ten zuiden van de eilanden Haruku en Saparua, we passeren het eiland Molana en zien dan het eiland Nusalaut liggen! Dit is onze bestemming, het eiland waar de familie Latuputty vandaan komt. Hier is opa Leo geboren. Er woont veel familie in Leinitu en de komende dagen wordt het een familiereünie.

De boot vaart recht op Leinitu af en als we de baai invaren, zien we Jerri op het strand staan. Uitbundig zwaait hij met twee armen in de lucht. Het doet ons denken aan 2006 toen hij ons op precies hetzelfde plekje als waar hij nu staat bij ons vertrek lang uitzwaaide. Het is alsof hij al die tijd op het strand ons heeft opgewacht. De begroeting is allerhartelijkst.

Vlot worden alle spullen uitgeladen en in het gereedstaande busje gezet. Wat? Een busje? Dat was tien jaar geleden ondenkbaar. Toen liepen we over een zandpad met keien en was men net begonnen met de aanleg van een asfaltweg rondom het hele eiland. Nu lopen we zonder onze rugzakken door een zeer warm Sila, richting Leinitu en steeds meer mensen sluiten bij de stoet aan. Bij het huis van Jerri is een officiële ontvangst en we worden eerst toegesproken door Jerri zelf en daarna door een dame van de kerkenraad. Ina vertaalt de hoofdlijnen en laat even een traantje van emotie, zo blij als ze is om weer op Nusalaut te kunnen zijn en nu met een deel van de familie. De tafel wordt gedekt en we gaan eten! Heerlijke ikan, kangkun, nasi putih. Als gasten eten wij eerst en daarna eten onze gastheren en gastvrouwen. Dat voelt ongemakkelijk, omdat wij graag samen eten, tegelijk en met elkaar. Ina verzekert ons dat men dit nu eenmaal zo doet en we moeten ons de komende dagen in de watten laten leggen. We slapen in de huizen van Ateng en Jerri en eten steeds 3x per dag in het huis van Jerri. Tussendoor krijgen we thee met allerlei hapjes aangeboden, zoals pisang goreng, ubi goreng, kue lapis, verse ananas en Molukse groene pannenkoekjes. ’s Avonds zingen Jerri en Claudia voor ons Molukse liedjes en Jerri begeleidt op het keyboard. De liedjes gaan allemaal over het zelfde: de sterke familiebanden, over de mooie eilanden, het verlangen naar elkaar en dat we elkaar nooit zullen vergeten ook al wonen we ver van elkaar vandaan. Nogal sentimenteel, maar ook heel lief. De dagen zijn een aaneenschakeling van eten, kletsen, familie ontmoeten, groepsfoto’s maken, de basisschool bezoeken, spelen met de kinderen, naar het strand gaan en weer eten. Voortdurend hebben we mensen om ons heen en het is heel gezellig. Kenmerkend voor de manier van spreken hier is dat men min of meer zingend spreekt en de laatste lettergreep van een zin uitspreekt met een kopstem, een soort in toon oplopende uithaal. Het dorpje Leinitu ligt er fleurig bij. De muurtjes langs de weg zijn in vrolijke kleuren geschilderd. Het lawaai van brommers over de weg neemt wel toe, maar het is nog steeds rustig te noemen. We zien huizen met betegelde veranda’s, maar we zien ook echt armoedige huizen waar de mensen op doorgezakte matrassen of op de vloer slapen.

Met Erik Latuputty en zijn ouders oom Feri Latuputty en tante Pau nemen we de stamboom door van 13 generaties Latuputty’s! Het papier waar alles op staat is oud en verkreukeld en wordt met eerbied als een relikwie behandeld. In Ameth kopen we grote rollen nieuw papier om een nieuwe versie te maken en om de laatste nieuwe generaties er bij te tekenen. Oom Feri vertelt dat de familie Latuputty eerst in Sila woonde. Na onenigheid hebben zij en de families Toisuta, Haurissa en Uruilal samen met de familie Tenlima die de helpers waren van de andere families, het dorp verlaten. De families trokken de bergen in en zij stichtten een nieuw dorp, genaamd Henapay. Erik suggereert de jongens om dat op de onderarm te laten tatoeëren, met het familiewapen: een haan….. Op last van de Nederlandse overheersers die hier waren voor de zeer lucratieve handel in pala, nootmuskaat en cengkeh, kruidnagel, werden de families gedwongen zich te verplaatsen naar de kust. Zo konden ze beter in de gaten worden gehouden. De families daalden af naar zee, vestigden zich naast Sila en noemden het dorp Henasiwa Hatalepu. Later is de naam veranderd in Leinitu. De ontmoeting met oom Pietje, de volle neef van de vader van Ina, verloopt eigenlijk zoals verwacht: hij is niet in ons geïnteresseerd en bars zegt hij dat hij het huis in Leinitu niet beschikbaar wil stellen voor Nederlandse familie. Dat is bijzonder ongastvrij en hoogst onbeleefd, want het huis is van opa Leo’s geld gebouwd. Destijds heeft hij gezegd dat het huis tevens voor de familie uit Nederland is om er te wonen of te logeren. Toen hij nog in Leinitu woonde, heeft hij een klein huis gebouwd. Nu woont er de jongste zoon van oom Pietje, genaamd Leo. Nadat opa Leo naar Nederland was verhuisd, heeft hij destijds opdracht gegeven om een groot huis met een verdieping en veel slaapkamers te bouwen. Met gemak hadden we er allemaal kunnen slapen. Maar er staat natuurlijk niets op papier en oom Pietje stelt nu glashard dat hij zelf het huis heeft betaald. Ina weerspreekt hem en daar is hij niet van gediend. Hij loopt boos het huis in. Even later komt hij naar buiten en hij erkent dat hij wel degelijk geld heeft ontvangen van opa Leo, maar dat het niet genoeg was om het huis te bouwen. Tja, familie is niet altijd leuk….
Joël en Jeroen hebben een hengel meegenomen en dus wordt er gevist. Sven, Marc en Stephan stappen ook in de boot. Ze passen er net in. De verwachtingen zijn hoog. Er zit zoveel vis in zee, dat we zeker weten dat we die avond worden getrakteerd op ikan bakar. Keer op keer wordt de lijn uitgegooid. Maar helaas, er wordt niets, maar dan ook niets gevangen. Dan zien ze opeens op enkele tientallen meters afstand wel 30 dolfijnen uit het water springen. Wat een prachtig gezicht! Het maakt het boottochtje weer helemaal goed. De volgende dag maakt Ina een ander boottochtje, want ze gaat met Stephan boodschappen doen op de markt in Saparua. Het is een drukte van belang en er is een grote bedrijvigheid. Altijd leuk om een markt te bezoeken. Bepakt met alle boodschappen voor de komende dagen varen we in drie kwartier terug.

Nusalaut is het kleinste eilandje van de Zuid-Molukken. Feitelijk liggen de eilanden centraal in het Molukse eilanden-gebied en staat het op de landkaart genoemd als Maluku Tengah, Midden-Molukken. Haruku, Saparua, en Nusalaut worden gezamenlijk Lease genoemd. Nusalaut heeft de vorm van een cirkel. Het is er bergachtig, ondoordringbaar en vanaf zee zie je 305 m boven zeespiegel de hoogste top Lawakano op-doemen. De oppervlakte is slechts 12 km2, de kust heeft een lengte van 24 km. Eigen en aardrijkskundige namen worden regelmatig met twee namen aangeduid. Het kan een verbastering/afkorting zijn (Martin wordt Ateng) of de oorspronkelijke naam is vervangen door een nieuwe. Het dorp Leinitu droeg vroeger de naam ‘Henasiwa Hata Lepu’ en het dorp Sila werd genoemd ‘Hena Siwa Hata Lepu Pewaai’. Nusalaut werd genoemd ‘Nusahulawano’ wat Goudeiland betekent. Met het busje maken we een rondje om het eiland. De chauffeur heeft met zijn busje een monopolypositie in de twee dorpen. Hij rijdt de kinderen naar de middelbare school in Ameth of Titawaai, vervoert de mensen van en naar de ferry in Ameth en nu gebruiken wij het als Bus Pariwisata, de toeristenbus. Gelukkig hanteert hij normale prijzen, wat je niet zou verwachten als er slechts één busje rondrijdt. Jan en alleman wil mee, dus zitten we dicht op elkaar te zweten. Joël heeft waarschijnlijk de allerbeste plek. Hij zit achterop de brommer bij Ricardo uit te waaien en om zich heen te kijken. Met zijn lengte van 1,91m is het ook geen pretje om in een klein busje te zitten. We stappen bij elk dorpje uit en zien een warm waterbron in Sila, bezoeken het huis van oma Corrie Leiwakabessy in Nalahia waar nu niemand woont, leveren paracetamol af bij familie van Nane Metekohy in de hoofdplaats Ameth, gaan op zoek naar familie van Herrie Souhuwat-Holle in Akoon, bezoeken het standbeeld Martha Christina Tiahahu in Abubu, vrijheidsstrijdster tegen de Nederlanders, we rijden door het dorpje Titawaai en komen na 4 uren terug in Leinitu. Wat een timing, precies op tijd om te lunchen.

In de middag gaan de meesten eerst boodschappen doen bij Eriks winkeltje en daarna lopen ze naar het strand, gevolgd door de neefjes, nichtjes en buurtkinderen. De basisschoolkinderen gaan zes dagen per week naar school en hebben een continue ochtendrooster van 8 tot 12 uur. Ina komt meestal niet verder dan de huizen van de families Latuputty en kletst gezellig met alle generaties. Als de anderen terugkomen van het strand, staat de thee klaar. Febi, de vrouw van Erik maakt er lekkere hapjes bij. We smullen er van! Na de thee doen we een tweede ronde thee met lekkernijen, maar dan bij Jerri en zijn vrouw Na. Kortom, we worden in de watten gelegd.

De dagen verglijden in een aangenaam, rustig en ontspannen tempo. We maken het dorpsleven mee zoals dat al jaren zo is. Er wordt in de ochtend gewerkt op school, gebouwd aan een huis, onderhoud gepleegd aan een boot, kleren gewassen bij de bron, getuinierd in de dusun, de moestuin, gevist in zee en gekookt in de keuken. Daarna lijkt iedereen de rest van de dag te rusten. We zien de mensen in de middag en avond onder het afdakje met familie en vrienden voor het huis zitten. Zouden ze de gedane werkzaamheden van de ochtend met elkaar doornemen? Of elkaar informeren over de laatste nieuwtjes van de andere eilanden? In ieder geval merken we op dat ze heel goed en heel lang kunnen zitten en kletsen. Na bijna een week splitst onze groep zich op. Sven, Marc en Stephan reizen af naar de Kei eilanden en Banda, Rhani en Peter gaan naar Saparua en Seram en wij gaan vanuit Nusalaut met de ferry direct naar Seram.
Seram: Saleman, 16 tot en met 23 januari 2018
Vandaag nemen we afscheid van de familie. We hopen elkaar in de toekomst opnieuw te mogen begroeten. Het bekende busje rijdt ons naar Ameth waar we de ferry naar Amahai op Seram nemen. In 2,5 uur varen we naar de overkant. We lopen de kade op en zoeken de auto die ons naar Saleman in Noord Seram zal brengen. Echter, geen spoor te bekennen. Dan loopt een man op ons af en hij vraagt: “Mau ke mana? Perlu taksi?” Ina legt uit dat we naar Saleman gaan en de taxi zoeken die we al hebben besteld. Dan vraagt ze hem: “Zou je voor ons willen bellen waar hij blijft? Wij hebben met onze HP, handphone, geen signaal.” Meteen belt hij het nummer en hij zegt dat hij ons naar onze taxi zal brengen. De chauffeur is namelijk nog bezig met boodschappen doen. We stappen in, pinnen nog bij een bank en tien minuten later zitten we in onze eigen bestelde taxi. De rit naar Saleman duurt twee uur, waarvan we het eerste uur bij daglicht meemaken. De smalle en bochtige weg is goed, stijgt en daalt af en toe behoorlijk en het uitzicht is prachtig. We rijden door de bergen van het ondoordringbare oerwoud en voortdurend zien we afwisselend de toppen van de bomen, de steile afgrond en de hoge bergen. Onderweg wordt er getankt. Niet bij een benzinepomp, wel bij een supermarkt waar men de benzine in jerrycans verkoopt. Met een trechter wordt de benzine in de tank gegoten. De auto schudden ze flink heen en weer, zodat de benzine soepel door de trechter stroomt. We zijn verbaasd als we horen wat een liter benzine kost. In Java betaal je 45 cent en in Seram 72 cent voor een liter. Zeer merkwaardig.

Na twee uur arriveren we in Saleman. De auto stopt voor het resort, wat bestaat uit een overdekt restaurant en drie aaneengeschakelde ruime kamers op palen in zee. Koko verwelkomt ons in het Engels en hij brengt ons naar de kamer. “Where do you want to sleep?” Er zijn geen gasten en we mogen zelf weten waar we willen slapen. We kiezen de middelste kamer. De kamers hebben samen één grote veranda met elk een eigen zitje. We hebben geen idee wat er voor ons ligt. Nu kijken we uit op een groot zwart gapend gat met in de verte lichtjes. Morgen zullen we zien waar we zijn terecht gekomen.
“Het avondeten staat klaar,” roept Koko. Al weer eten. Een favoriete bezigheid van de Indonesiërs. En ook van ons, want er wordt steeds voortreffelijk gekookt! Na het eten duiken we het bed in. “Selamat tidur.”
De volgende dag worden we uitgerust wakker. Nieuwsgierig naar het uitzicht lopen we de veranda op. Naast het resort zien we de steiger met een twintigtal boten liggen. In het water zien we verschillende soorten vissen zwemmen. Jeroen wijst verrast naar een paar grote vissen die prachtige blauw en paars zijn gekleurd. “Ik kan zo vanaf de veranda mijn hengel uitgooien,” roept hij enthousiast. Voor ons ligt de Seramzee. Saleman ligt aan een wijde baai, waardoor we zowel links als rechts werkelijk een fantastisch uitzicht hebben op de kustlijn en de hoge indrukwekkende bergen. We kijken uit op een paar verticale bergwanden. Dit noemen we nou een spannend uitzicht!

Er is van alles te zien. We hebben een juiste keuze gemaakt om naar dit plekje te reizen en boffen dat we dit natuurlijk schoons mogen aanschouwen. Dat besluiten we vandaag dan ook maar te doen. Vanaf de veranda genieten we volop, ondanks dat het zwaar bewolkt is en het veel regent. In het Zuidfranse Baron maken we er een sport van om niet van het land af te komen, hier in Saleman zijn we de hele dag niet aan land geweest. Het restaurant waar we de drie maaltijden nuttigen, bereiken we via de steiger. We vervelen ons geen moment. Het is een komen en gaan van boten die vooral lokale toeristen vervoeren naar bijzondere plekjes in de baai. Jeroen gooit zijn hengel uit. “Ja, ik heb beet!”, roept hij al gauw. Warempel! Ina ziet een wild spartelende middelgrote vis aan de haak hangen. De vis beweegt echter zo wild, dat hij los komt en terug valt in zee. Dat is nou een typisch geval van jammer. Jeroen doet nog vele pogingen, maar de vissen happen niet. Aan het eind van de dag zien we verderop in zee de vissen in groten getale vrolijk rondzwemmen. “Eén dezer dagen zal ik met een bootje de zee opvaren en vis vangen,” zegt Jeroen resoluut. We gaan het vast beleven. Na een rustdag wordt het tijd om iets te ondernemen. Wat moet je doen als er door de steile bergwanden geen wegen zijn en de zee voor je ligt? Juist, we huren bij Koko een boot die ons naar interessante plekjes brengt. Allereerst varen we naar een rotswand die vanuit zee verticaal omhoog doemt. Het zeewater golft hoog tegen de rotsen en trekt zich daarna behoorlijk terug. Koko wijst ons op een deel waar de rots goed is te zien. Hij zegt dat het mogelijk is om de onderwatergrot in te zwemmen. Helaas gaat dat door de behoorlijk sterke stroming door het getij nu niet lukken. Je zou zo tegen de rotswand worden gesmeten. “Kijk,” zegt hij, wijzend op zijn mobiel. “Ik heb er een foto van gemaakt.” De afbeelding ziet er indrukwekkend uit, maar voor nu blijven we uit de buurt van de grot.

We hebben de snorkels meegenomen die we voor vertrek nog snel hebben aangeschaft. Daar zijn we blij mee, merken we als we het water in duiken. Onder ons verschijnt de wondere wereld van koraal, zeesterren, zee-egels en tientallen vissen in alle soorten, kleuren en maten. Door al dat moois weet je gewoon niet waar je naar toe moet zwemmen en waar je als eerste naar moet kijken. Het blijkt al gauw dat het het beste is om languit in zee te blijven hangen, je ogen de kost te geven en het op je eigen harde schijf in te prenten. We krijgen er geen genoeg van. Maar er is meer te zien. Morgen verkassen we naar Ora Beach Resort. Vanuit Saleman hebben we het aan de overkant zien liggen: zeven huizen op palen in zee en idem dito een restaurant, gelegen aan een wit zandstrand. “Willen jullie er alvast een kijkje nemen?,” stelt Koko voor. We kijken elkaar aan. “Ach, waarom ook niet,” zegt Jeroen. “Als het niets is, dan kunnen we altijd nog in Saleman blijven of iets anders zoeken,” grapt Jeroen. Op internet hebben we prachtige foto’s en filmpjes gezien. Het is waarschijnlijk het duurste onderkomen in de regio en wellicht van onze hele reis, maar we willen het onszelf niet onthouden. De boot meert aan op het strand en een jongeman verwelkomt ons hartelijk. “Selamat datang.”

Het resort ligt er schitterend bij. De paalwoningen en het restaurant zijn opgetrokken in traditionele stijl, gebouwd van tropisch hardhout met een dak van atap, palmbladeren. Op het strand staan zes huisjes die twee aan twee aan elkaar zijn geschakeld. Strandbedden nodigen uit om er een middagdutje te doen, er hangen schommelbanken, schommels aan lange touwen en op de stam van de over zee gebogen palmboom, zien we treden die leiden naar een veranda in de vorm van een groot hart. Vanaf hier heb je uitzicht over het resort. Het valt op dat het personeel een uniform draagt. Dit alleen al doet een luxe onderkomen vermoeden waar het management vast en zeker aandacht besteedt aan een goede service voor zijn gasten. We denken dat we het er wel een paar dagen zullen uithouden. Als we weg gaan, lezen we dat daggasten per persoon Rp. 25.000,00 (€ 1,50) moeten betalen. We worden op het bord gewezen, maar we negeren de aanwijzing en stappen de boot weer in.
Op naar het volgende strand: ‘Air Belanda’. Je zou denken dat het allemaal eender is, maar niets is minder waar. Het strand met een lengte van een paar honderd meter loopt in een flauwe bocht en is afgescheiden door een rotswand aan de ene kant en een groen bedekte rotsheuvel aan de andere kant. Pal aan zee staan een paar eenvoudige huisjes bij elkaar, ingericht als restaurant en winkel. Verderop staan op een rij drie houten huizen op palen in zee. Er straalt een serene rust uit over deze baai en behalve de lokale bevolking zien we verder niemand. We lopen tussen de houten gebouwen door waar een beek met een haakse bocht en een behoorlijke stroming de zee instroomt. We proeven het zoete water en liggen languit in de heldere en koele beek. Wat een aangename verassing. Het is veel frisser dan het warme zeewater. Hierdoor koelen we heerlijk af en we zijn voor even de hitte en klamheid kwijt.

“Kun je hier ook slapen?”, vraagt Ina aan een jonge dame die naar ons toe loopt. Op internet konden we geen accommodatie vinden. “Jazeker”, zegt ze lachend en ze opent de deur van één van de twee kamers die zij verhuurt. Het ziet er zeer eenvoudig en schattig uit. Het tweepersoonsbed past er precies in en voor het bed is net genoeg ruimte voor de rugzakken. Aan de muur hangen een paar haken en twee planken. Meer heb je niet nodig voor een verblijf. Het sanitair is buiten om de hoek en deel je met je buren. Toilet en doucheruimte zijn van elkaar gescheiden. Om te douchen kun je zelfs kiezen: onder een douche-kop staan of, zoals lokaal gebruik, met het water uit de emmer mandiën door water over je heen te gieten. Voor de kamer is een zitje, bestaand uit een houten tafel en boomstammen om op te zitten. Privacy is gecreëerd door een laag hardhouten hek. “Het is net een maand geleden op-geleverd,” zegt de jongedame trots die Acha heet. We vinden het aandoenlijk. Niet alleen de kamer, maar vooral ook de ontspannen sfeer die we proeven. “En wat vraag je voor één nacht, Acha?”, vraagt Ina nieuwsgierig. “Dua ratus limah puluh ribu”, antwoordt ze. “Oh, 250.000 rupiah, Jeroen. Dat zijn nog eens leuke prijzen voor een fantastische plek.” “En voor drie maaltijden bereken ik 150.000 Rp. per persoon,” vervolgt Acha haar PR-praatje. Het klinkt aantrekkelijk. En aan de heerlijke geur van eten die meteen onze eetlust doet opwekken, schatten we in dat ze goed kan koken. Hadden we dit adresje maar eerder geweten.

We maken ter herinnering wat foto’s. Koko volgt ons steeds op de voet. Hij neemt ongevraagd het mobiel van Ina uit haar handen en sommeert ons in de lucht te springen terwijl hij de camera laag houdt. “Nee hè, zeker net zo’n foto als al die honderden selfies die we de Indonesiërs zien nemen. Lekker duf,” zucht Ina. Maar we willen Koko’s pret en hulpvaardigheid niet bederven. De eerste foto lijkt volgens hem nergens naar. We springen niet hoog genoeg om het beoogde effect te krijgen. Het is ook niet gemakkelijk om je af te zetten op het mulle zand in de hitte. Gedwee doen we nog vier pogingen en de laatste foto kan hij warempel goedkeuren. Hij showt ons tevreden het resultaat. Ach, toch wel grappig. We nemen afscheid van Acha en haar familie, stappen de boot weer in en we laten Air Belanda achter ons. De middag brengen we door op onze veranda, Jeroen vist nog wat, maar het resultaat is helaas nul. ’s Avonds smullen we van de heerlijke maaltijd bereid door Koko’s vrouw. Hij boft met haar en haar voortreffelijke kookkunsten. Nog één dag verblijven we in Belariski. We maken een wandeling door het langgerekte dorp. De bewoners groeten ons vriendelijk. Het toerisme in Saleman neemt toe. Twee nieuwe accommodaties, wederom houten huizen op palen in zee, zijn bijna klaar voor gebruik. In het afgelopen jaar zijn er in de brede baai maar liefst acht verhuurbedrijven bij gekomen. Het gaat goed met de economie op Seram! Als we het dorp uitlopen, vervolgen we het zandpad dat parallel aan zee loopt. We raken in gesprek met een man die ons zijn pas gebouwde vakantiehuisjes wilt laten zien. Dat laten we ons geen twee keer zeggen.

Nieuwsgierig zoals we zijn naar de bouwstijl, volgen we de man en trots showt hij zijn accommodatie, 2 huizen op palen in zee. De huisjes zijn uit hardhout opgetrokken en duidelijk is te zien dat er aandacht is besteed aan het interieur en de afwerking. We zien een grote kamer, voor de ramen horgaas, een vol-ledig ingericht sanitair volgens maat- staven in het westen, haakjes aan de muur en een groot balkon met uitzicht op zee en een klein eilandje. Hier is goed over nagedacht. “We gaan binnenkort uitbreiden en we willen er nog huisjes bijbouwen”, vertelt de man ons. “Maar hoe heet dit dan?” vraagt Ina. “Sengké Water Cottage,“ antwoordt hij met een brede glimlach. Wij kunnen ons wel voorstellen dat gasten hier willen overnachten. De man nodigt ons uit voor een drankje en hij brengt ons naar het restaurant dat net iets van het strand af ligt tussen de palmbomen. Terwijl hij thee voor ons maakt, genieten wij van het coulisselandschap met uitzicht op zee. Zodra wij de thee voorgeschoteld krijgen, vraagt de man onze mening over de plaats van het restaurant. “Is dit wel een goede plek voor het restaurant? Of zou een restaurant op het strand beter zijn? “Wel nee!”, roepen wij tegelijk uit. “Dit is een prachtplek. Het huisje staat al in zee, je kunt wandelen over het strand en eten onder de palmbomen. Genoeg variaties,” zegt Jeroen met overtuiging. Dat doet de man zichtbaar deugd. Nu de gasten nog om het te laten ervaren. Hij is er helemaal klaar voor. Na de thee, die we beslist niet mochten betalen, lopen we verder tot het eind van het strand. Het strandzand houdt hier op. Of we lopen verder door de zee, of we slaan het smalle heuvelpaadje in. We besluiten het laatste te doen terwijl wij ons afvragen of we ook slangen zullen tegenkomen. Het paadje brengt ons steeds hoger de heuvel op, maar we zien de zee niet meer. Is dit wel goed? Gaat het ergens naar toe? We geven niet op en dat wordt beloond. Boven op de heuvel zien we Air Belanda en de huisjes van Acha en haar familie.

Wat een wonderschone baai, constateren wij. “Kom, we gaan er even naar toe,” zegt Ina terwijl ze de glibberige afdaling al heeft ingezet. De drie houten paalhuisjes in zee die we passeren lijken verlaten. Daar zien we Acha zitten. Ter plekke besluiten we, wederom geobsedeerd door het natuurschoon, het verblijf in deze baai te verlengen met één nacht. Acha verheugt zich op onze komst. We zijn namelijk de eerste gasten. Meteen regelen we met haar dat de boot ons van Ora Eco Resort zal oppikken. We betalen bedui-dend minder in vergelijking tot de boot van Belariski. Eigenlijk willen we nu wel over zee terug naar het hotel in plaats van te wandelen. Acha loopt direct naar haar man en zij gebiedt hem om ons over te varen. Tevreden stappen wij het bootje in. “Tot over een paar dagen,” roepen we zwaaiend naar Acha.

De komende drie dagen vertoeven we op Ora Eco Resort. Koko brengt ons met de boot. We nemen afscheid van hem, hij wenst ons een fijne vakantie en hoopt ons een keer terug te zien.

Ora Eco Resort is een verblijf dat in de duurdere prijsklasse valt. Niet zozeer vanwege het luxe onderkomen, wel vanwege de plek. Je kunt zo het koraal in zwemmen en prachtig snorkelen, vandaar dat er veel dagtoeristen komen. Wij brengen de dagen rustig door met zwemmen, snorkelen, wandelen over het strand, lezen en natuurlijk eten. De chefkok heeft zeven jaar in de keuken van Van der Valk in Apeldoorn ge-werkt. Hij legt ons uit wat het verschil is tus-sen gula jawa en gula merah, twee varianten suiker, want dat is zeker niet hetzelfde.
We worden verrast door een bezoekje van Peter en Rhani die in Sawai logeren, een dorp in de baai naast ons. Leuk om elkaar even te zien en te horen wat zij intussen hebben ondernomen op Saparua en Seram.

Onze laatste nacht in Noord Seram bren-gen we door op Air Belanda bij Acha. Zij verwelkomt ons met koffie en ketupat, kleefrijst, ook wel lontong genoemd, verpakt in palmbladeren. Achter het huis zien we de familie het fundament voor de palen van een derde vakantiehuis bouwen. In de tropische hitte mengen zij het cement. Niet in een cementmolen, wel in een boot met de hand en een schep. Dit doet ons denken aan Baron waar wij cement in de kruiwagen hebben gemengd toen wij geen elektriciteit hadden. Zwaar handwerk! Wij hebben het bijzonder naar onze zin bij Acha. We hangen in de hangmat, zien de kinderen spelen in de zee, schuilen voor de regenbui onder het afdak voor het restaurant en we zijn onder de indruk van haar kookkunst. Acha verkoopt in haar restaurant ook akar bahar, wat letterlijk verbrande wortel betekent. Het is een plant in de vorm van een struikje die uit zee wordt gehaald. De mooiste stronken verhit men om tot een armband te buigen. Elke armband is daardoor uniek. Het staat bekend om de mystieke kracht, het zou helpen tegen reuma en gewrichtspijnen en om de ware liefde aan te trekken. De armband brengt geluk en bescherming. Volgens traditioneel gebruik mag je het niet zelf kopen. Wij kiezen elk een mooie armband uit en geven het aan elkaar. Tegen het eind van de dag gaat Jeroen vissen in de prauw. Scholen jonge tonijn schieten langs de boot, maar bijten doen ze niet. Na het avondeten gaan we, net zoals de familie vroeg naar bed. In de eenvoudige kamer slapen we prima.
Seram, Pulau Osi van 23 tot 26 januari 2018
Vandaag gaan we naar het Westelijke puntje van Seram, met het openbaar vervoer. We wachten ’s morgens tevergeefs op de boot uit Saleman, want zoals was afgesproken en meerdere malen was bevestigd, zouden zij ons brengen naar Masohi. Er wordt gebeld door Acha en na zo’n 3 kwartier is de boot er. Ook de auto blijkt nog te moeten worden geregeld. Uiteindelijk zijn we op pad en rijden over dezelfde mooie route terug als op de heenreis. Precies vóór de busterminal in Masohi blijkt onze taxi een lekke achterband te hebben. Pech voor de chauffeur, geluk voor ons! Snel vindt Ina een busje dat naar Kairatu rijdt, de plaats waar de ferry richting Ambon vertrekt. Van daar moeten we verder vervoer zoeken richting Piru en Pulau Osi. De rugzakken gaan op het dak en het volgende gesprek ontvouwt zich: ”Wanneer vertrekken we?” “Als mijn busje vol is” “Dat kan wel even duren, wat kost het als je nu vertrekt?” “Uh, satu juta (1 miljoen Rp).” “Pff, dat is veel te duur! We betalen 600.000 Rp als je ons helemaal naar Pulau Osi brengt.” “Nee, dat kan niet. De benzine is heel duur en Osi is wel 5 uur rijden!” “Denk er nog maar even over na, wij gaan pisang susu kopen voor onderweg.”
Als we terug komen, komt de chauffeur op ons toelopen. “Ik kan jullie naar Osi brengen voor 700.000 Rp” en hiermee gaan we akkoord. De drie andere reizigers zijn blij verrast dat we al vertrekken en om de vreugde te verhogen delen we koekjes en pisang uit. Na een flinke reis worden we afgezet bij de ‘brommerterminal’. Vanaf hier gaan we achterop de brommer over vlonders naar het eiland Osi. Zeer fotogeniek!

We verblijven bij My Moon Daud Resort en kiezen voor een cottage op palen in het water. Er is volop keuze, want we zijn de enige gasten. We hebben een vrij uitzicht over de baai.
Voor het avondeten mogen we twee vissen aanwijzen in de kweekvijvers. Het smaakt ons heerlijk. Als we de maaltijd hebben beëindigd, zorgt hevig onweer met veel regen voor lekkage in het res-taurant. Het water stroomt over de lampen, waardoor de vonken er vanaf springen. De serveersters kijken onder de indruk naar het geknetter en gesis, maar blijken geen idee te hebben van het brandgevaar van kortsluiting! Ina maant ze tot actie om de hoofdschakelaar uit te doen en gelukkig gaan ze dat doen. Ze legt uit dat het licht pas weer aan mag als het niet meer lekt en ze knikken schaapachtig gehoorzaam….

Pulau Osi is een vissersdorpje op een eiland. De overheid heeft voor een vaste verbinding gezorgd door lange vlonders aan te leggen die de verschillende kleine eilandjes met elkaar verbinden. Ook zijn er drie jaar geleden door de overheid zonnepanelen geplaatst voor de installatie die van zout water zoet water maakt. Mooi duurzaam initiatief, vinden wij. Het blijkt dat de installatie al na zes maanden kapot ging en sindsdien niet is gerepareerd. Het dorp krijgt nu zoet water via een leiding van de vaste wal…
Jeroen spreekt af met een booteigenaar om aan het eind van de dag te gaan vissen. Vaak zit er plastic drijfafval aan de haak, maar ook is er regelmatig beet. Uiteindelijk is de vangst 1 rode snapper.

De volgende dag brengt dezelfde schipper ons naar het nabij gelegen onbewoond eilandje Marsegu met een heerlijk strand en schitterend koraal, de mooiste die we tot nu toe in Indonesië hebben gezien. De dag verglijdt met lezen, snorkelen, slapen in de hangmat, strandwandeling…. Het lijkt wel vakantie.
Maluku, Ambon van 26 tot 29 januari 2018
Redelijk op tijd vertrekken we achterop de brommer naar de vaste wal, waar we de bus pakken richting Kairatu. Vandaar vertrekt de ferry naar Ambon, een oversteek van ongeveer 2 uur. De reis verloopt soepel en in de middag worden we ondergedompeld in de drukke hectiek van Ambon. Het is een contrast met de rust van de afgelopen tijd op Nusalaut en Seram. We nemen onze intrek in hotel Hero, tegenover het imposante kantoor van de gouverneur. We laten T-shirts bedrukken met de namen Henapay en Latukau en verder ontwerpen we ons eigen logo voor 4×4 nomads.

Ina praat al weken over haar voornemen om haar goudvoorraad uit te breiden en dat gaat ze nu doen. We lopen verschillende winkels in en vinden uiteindelijk de 23 karaats oorbellen die ze mooi genoeg acht. De oorbellen gaan op een weegschaal en dan begint het onderhandelen over de goudprijs. Ina krijgt extra korting als ze er een ring bij koopt. Totaal koopt ze 5,2 gram goud en ze is er erg blij mee.
We bezoeken de familie Alfons in Hatalai. Ina is petekind van Eli Alfons, de vader van de familie Alfons uit het kamp De Biezen te Barneveld. We worden hartelijk ontvangen en moeten meteen eten. “Ha, lekker, soto”, zegt Jeroen, maar dat blijkt niet te kloppen. Het is stoof, zeggen ze en heeft dezelfde ingrediënten als soto. Jeroen ziet en proeft geen verschil, maar neemt twee borden vol. Ook krijgen we rijst, gebakken in bamboestengels en geroosterd op een houtvuur, erg lekker. Eli en Hanny nemen ons mee op de brommer naar het ‘centrum’ van Hatalai. We stoppen op de parkeerplaats boven het dorp, ‘terminal’ genoemd door de plaatselijke bevolking. Het dorp ligt tegen een zeer steile helling en heeft daardoor veel lange trappen. Er is geen andere manier om beneden te komen, er is namelijk geen weg. Dit betekent dat alle materialen zoals voedsel, zand, cement en stenen op de rug moet worden getransporteerd. Respect! We maken nog een rondje langs verschillende dorpjes en komen uiteindelijk bij zee uit. Daar treffen we duikers die met harpoenen grote vissen hebben geschoten.

We nemen afscheid van de familie Alfons en moeten beloven dat we de volgende keer bij hun blijven slapen. Eli en Hanny brengen ons op de brommer terug naar ons hotel. We pakken onze spullen in en gaan op tijd slapen, want morgen vliegen we vroeg naar Sulawesi. Saudara-saudara di Maluku, sampai baku dapa! (Familie en vrienden in de Molukken, tot een volgende keer!) AMATO-OOO!
2018, Indonesië: Sulawesi
Reisbestemming: ● Maros: Rammang-Rammang, Sengkang BCC Hotel ● Danau Tempe, vissersdorp ● Tana Toraja, Rantepao en omgeving, Torsina Hotel
Sulawesi, 30 januari 2018
Bestemming: Maros, Rammang-Rammang, Sengkang
08.30 uur, het vliegtuig landt in Ujung Pandang. Ina verheugt zich op het weerzien van Tana Toraja. Volgens haar is het één van de allermooiste gebieden in Indonesië en de mensen zijn er super aardig en relaxt. Jeroen moet het zelf zien om dat te kunnen bevestigen. Bij aankomst maken wij kennis met de Nederlands sprekende gids Adil en de Indonesische sprekende chauffeur Rusli. Vlak voordat we Ambon verlieten heeft Ina via Adil het vervoer geregeld om de tijd maximaal te benutten in plaats van zoeken naar een chauffeur en te onderhandelen over de prijs. Een gids hebben we niet nodig, want Ina heeft als tourleader in Indonesië gewerkt en zij is er vele malen geweest. Iemand die voor het eerst naar Tana Toraja gaat, raadt zij wel zeker een gids aan. Er is veel te vertellen over de cultuur en de gids kent de mooiste plekjes om foto’s te maken.
Adil brengt ons tot Holland Bakery, dè bekende broodjeszaak en hij raadt ons aan lumpur te kopen. Dit doen we gedwee en ook voor Rusli nemen we deze lekkernij mee. Het is inderdaad verrukkelijk. Wij nemen al weer afscheid van Adil en vervolgen de reis met Rusli. Overigens reageert hij ook op de naam ‘Bruce Lee’ als je zijn naam niet kunt onthouden. Meteen valt ons op hoe rustig hij rijdt, rekening met ons houdt als we foto’s en video’s willen maken vanuit de bus, andere weggebruikers voor laat gaan en ondertussen vrolijk met Ina in het Indonesisch praat. Ze hebben samen de grootste lol en Jeroen krijgt stante pede de vertaling om mee te lachen.

We zijn nog maar net op weg in de gemeente Maros, of de eerste foto-stop kondigt zich aan. Rechts van ons doemen in de sawahs grote rotsen op. Ze zien er merkwaardig uit, maar verklappen meteen dat hier ooit de zee was en het water de rotsen heeft uitgesleten. Het levert prachtige plaatjes op. Door de sawah wandelen we terug naar de bus en rijden verder richting de bergen naar Rammang-Rammang.

Daar stappen we een boot in en varen de smalle rivier op tussen de hoge bergen door. Het doet ons sterk denken aan Giethoorn, waarbij je in plaats van rietvelden tussen de palmen doorvaart. Het genot van een fluisterboot zou hier zeker een meerwaarde hebben.

Dan komen we bij een dorpje aan, omsloten door bergen. Hier wonen slechts 17 gezinnen. We moeten bij de ingang Rp. 10.000 betalen, maar hebben ons geld in de bus laten liggen. Dom van ons! Een Indonesische toerist ziet onze teleurstelling en betaalt spontaan voor ons. Reuze aardig. We lopen langs de huizen op palen, tussen de sawahs, langs de eenden die worden gehouden voor de eieren en zien wij de enige koe in het aangenaam rustige dorp. Het zou een mooie plek voor een filmlocatie kunnen zijn. Onze schipper loopt achter ons en hij nodigt ons uit om bij hem thuis koffie te drinken. Daar hebben wij wel zin in. ”Heb je Torajakoffie?”, vraagt Ina. “Ja hoor”, zegt de man vriendelijk. “Dat is zo’n lekkere koffie”, zegt ze tegen Jeroen, “nog wel lekkerder dan kopi luwak”.

We nemen plaats op de veranda en we genieten van het warme bakkie èn het uitzicht. Geen slecht plekje om te wonen als je van rust houdt, constateren wij. De man vertelt ons dat het mogelijk is om bij bewoners je vakantie door te brengen. Geen luxe, slechts een simpel onderkomen. Wij zouden het zo doen, maar Rusli wacht niet voor niets op ons.

Als we terug zijn bij de bus ziet Jeroen de aardige local tourist in het restaurantje zitten en hij geeft de rp. 10.000 terug. Hij wil daar uiteraard niets van weten. Ze raken aan de praat. Hij blijkt antropoloog te zijn in Jakarta en is geïnteresseerd in de cultuur van Sulawesi. Wij ook en Rusli rijdt ons verder naar Sengkang en Danau Tempe, het Tempemeer. Het heeft trouwens niets te maken met tempé, Ina’s favoriete eten. Onderweg zijn we genoodzaakt een alternatieve route te nemen vanwege de brug die wordt gerestaureerd. Niet erg, de weg voert door de heuvels en wederom langs de sawahs en traditionele huizen van de Buginezen. Deze bevolkingsgroep zijn bekende zeevaarders die met hun eigen gebouwde schoeners, een langs-getuigd zeilschip, ver voor de komst van de Nederlanders naar nabijgelegen eilanden in Indonesië en Maleisië voeren. De Bugis hebben een eigen taal en zij zijn de grootste etnische groep van Zuid-Sulawesi. De bouwstijl van de huizen is zeer charmant. De huizen met zinken daken staan op palen en een trap leidt naar de brede overkapte veranda die de gehele voorzijde van het huis beslaat. Onder het huis is vaak een extra ‘loungeplek’ van bamboe gemaakt. Het geheel is van hardhout gemaakt, vaak opgefleurd met vervaagde pasteltinten.

Ina vertelt Rusli dat zij Tana Toraja vele malen heeft bezocht en heeft gewerkt met verschillende Nederlands sprekende gidsen. “Ik heb samen met Stien gereisd, maar zij woont al jaren in Nederland.” “Oh, Stien. Ik ken haar ook!”, antwoordt Rusli verrast. “En met Arung”, vult Ina aan. “Arung werkt nog steeds als gids. Hij is nu in Makassar. Ik zal hem bellen en zeggen dat je hier bent. Wij reizen regelmatig samen naar Tana Toraja. Misschien kunnen jullie elkaar ontmoeten.” Dat zou leuk zijn. We wachten zijn bericht wel af.
Voor de lunch brengt Rusli ons naar een lokaal restaurantje waar wij pertinent de ayam bakar, geroosterde kip moeten eten. Rusli is moslim en hij zoekt zijn restaurants zorgvuldig uit. Geen varkensvlees en het moet ontzettend lekker zijn. Wij nemen plaats vlak bij een fan. Het is goed warm in het restaurant. De bestelling is vlot gedaan en we zien hoe de kip wordt geroosterd: buiten op een houtskoolvuurtje vlak voor het restaurant, aangewakkerd door de fan die het vuurtje doet oplaaien. Wat een inventiviteit! Het ruikt heerlijk en het smaakt delicieus. Geen woord te veel, Rusli heeft gelijk. Je moet ook altijd op het restaurantadvies van een chauffeur vertrouwen. We rekenen af en vertellen Rusli dat wij ook voor hem betalen. Met zijn brede lach bedankt hij ons hartelijk, kruipt met zijn volle buik achter het stuur en hij rijdt ons veilig naar Sengkang waar we omstreeks 17.00 arriveren om de nacht door te brengen in het BCC Hotel.
Sulawesi, Sengkang, 31 januari 2018
Bestemming: Danau Tempe, weverij in Sengkang, Tana Toraja
Als een blok hebben we geslapen en dan kan het niet anders dat je uitgerust wakker wordt. Vanaf het balkon waar wij het ontbijt nuttigen, zien we Rusli aan de overkant van de straat bij de bus staan. Vrolijk zwaait hij naar ons. “Hij checkt vast of we op tijd wakker zijn om de boot te halen”, grapt Ina.

“Selamat pagi”, groet Rusli ons als wij naar hem toe lopen. Wij maken kennis met de schipper en stappen in zijn boot met een buitenboordmotor en de schroef aan een lange stang. “Oh, het is een James Bond-boot”, zegt Ina, “zo’n boot waar James Bond een stunt mee heeft uitgehaald.” Ze herinnert zich een film waarbij de boot spectaculair over een brug vloog en keurig aan de andere kant in de rivier terecht kwam. Deze boten kunnen heel hard varen, maar wij hebben in het geheel geen haast. De schipper vaart rustig de rivier op. Links en rechts zien wij hoe de bevolking in de rivier en kanalen wonen in houten huizen op palen. Het bruine water wordt gebruikt om er de was in te doen, de groente te wassen en om er zichzelf in te wassen. Je kunt er wat van vinden, het is maar wat de mensen gewend zijn of er is gewoon geen andere optie. De boot vaart naar de linkeroever en bij een vrouw kopen we kaartjes om het drijvende vissersdorpje te zien dat zich in het Tempemeer bevindt. Na ruim een half uur varen, zien we de drijvende huizen waar wij tussendoor varen en foto’s schieten. We zien een kip onder het huis en vragen de schipper of hij er naar toe wilt varen. “Ik denk niet dat hij thuis is, anders kunnen we even bij hem binnen gaan”, zegt de man. Juist als de boot naast de bamboevlotten van het huis heeft aangemeerd en de kip zodanig heeft opgeschrikt dat die zenuwachtig onder het huis op en neer wipt, zien we het hoofd van een man door een opening verschijnen. “Ah, hij is er toch”, zegt de schipper. Nieuwsgierig als we zijn, vragen we de schipper of we binnen mogen kijken. De booteigenaar verzekert ons dat we de man een bezoekje mogen brengen. Jeroen stapt voorzichtig over het wiebelige vlot van bamboestokken naar het huisje. De bewoner is inmiddels naar buiten gelopen. Jeroen begroet hem, geeft hem een hand en zegt verontschuldigend: “Maaf.” Maar de man maakt een uitnodigend gebaar. Ina is inmiddels ook de boot uitgestapt.

Als we het huisje binnen gaan, zien we hoe eenvoudig er wordt geleefd. Er is een keuken met een tweepits gasstel, enkele pannen, kookgerei hangend aan de muur en natuurlijk een cobek, een vijzel. In een kommetje zien we een paar kleine visjes. Achter het ene bamboemuurtje is de slaapplaats en achter het andere muurtje is de opslagplaats voor de visnetten. Ina gaat naast de man op de grond zitten en maakt een praatje met hem. Hij verontschuldigt zich dat zijn vrouw niet thuis is. Zij hebben een tweede huis op het land, dus hopelijk valt het met de armoede mee. In het verleden woonde men fulltime op de drijvende huizen en tegenwoordig worden de huizen meer als werkplaats met overnachtingsmogelijkheid gebruikt.
“Het is hier gezellig”, zegt Ina. De man kijkt haar meewarig aan en zegt dat het zeer eenvoudig is. Dat maakt Ina niet uit en ze laat hem weten dat ze hier wel zou kunnen slapen. Ina vervolgt: “Als jij gaat vissen, dan kan ik voor je koken.” De man lacht verlegen naar haar. Hij durft nauwelijks iets tegen haar te zeggen. We besluiten om weer op te stappen, want we moeten vandaag nog een heel eind rijden naar Torajaland. De boot vaart dezelfde route terug over het meer, langs de drijvende velden met waterhyacint en door de rivier. Vlot pakken we de rugzakken uit de hotelkamer en Rusli zet koers naar Tana Toraja! Althans, dat denken wij. “Willen jullie nog een weverij zien?” Rusli is niet alleen chauffeur, maar doet tevens dienst als gids. “Een weverij. Wel ja. Waarom ook niet”, antwoorden wij. Het is zeker niet de eerste keer dat we een weverij bezoeken en vast niet de laatste. In de werkplaats staan acht weefgetouwen waar jonge mannen en vrouwen achter werken. Eén van de mannen zit zelfs bovenop het weefgetouw om het gebroken garen te herstellen. Met de voeten wordt de machine bediend. De houten klos met garen knalt tussen de schering en inslag tegen het framewerk aan, wat een hels kabaal maakt. Gehoorbeschermers gebruiken ze niet, wel zien we de oordopjes van de mp3-speler in hun oren. Het is maar de vraag of dit helpt tegen teveel lawaai met betrekking tot een eventuele gehoorbeschadiging.

Jeroen ziet een bordje dat naar de trap wijst en dat duidt op verkoop van geweven stoffen. De grote ruimte ligt volgestouwd met handgeweven lappen stof van zijde, in allerlei motieven en kleuren. We komen op het idee om een lap stof uit te zoeken voor een sprei op ons bed in Baron. Een leuk souvenier, denken we. Vervolgens moet het motief en de kleurstelling wel passen bij de Provençaalse sfeer. Nog geen eenvoudige opgave in Indonesië. De ene na de andere rol stof wordt hulpvaardig door de verkoopsters uitgerold op de grond. Bij elke rol zeggen ze in koor: “Bagus, this is beautiful!” Uiteindelijk zijn we het snel eens over een kleurrijke zijden stof en begint het afdingen. Ina krijgt 30% van de vraagprijs af. Als we weer in de auto zitten, vraagt Ina aan Rusli of hij wel commissie heeft gekregen van de weverij; hij heeft immers klanten aangeleverd. Hij is te bescheiden om ernaar te vragen en Ina zet hem aan om dat toch te doen. “5% is heel redelijk, hoor”, zegt ze. Rusli raapt zijn moed bij elkaar en komt na een paar minuten triomfantelijk terug met geld in zijn handen.
“Ik heb ook met Arung gebeld”, zegt Rusli als we wegrijden, “hij is nu in Makassar en overmorgen komt hij in Rantepao met gasten. Wacht, ik bel hem wel even.” Al gauw heeft hij contact en hij geeft de telefoon aan Ina. Het is een vrolijk gesprek en er wordt afgesproken dat we overmorgen ’s avonds met elkaar zullen eten. De weg naar Tana Toraja is prachtig. Onderweg stoppen we voor de lunch en een koffiestop. Ina merkt op dat er tot en met de poort van Tana Toraja links en rechts huizen staan en dat er veel verkeer is op de weg. Vroeger (24 jaar geleden!) was het gebied langs de weg verlaten en kon je rustig over de weg lopen. Dat gaat nu echt niet meer. Bij de poort weet zij te vertellen dat er altijd een oude man zat die goed Nederlands sprak en graag een praatje met de gasten maakte. Toevallig ontmoeten wij zijn kleindochter. Ina herkent het huis van de familie, maar de huizen er naast zijn voor haar nieuw.

Vlak voor Rantepao arriveren we bij het Torsina Hotel dat is gebouwd in de traditionele stijl van de Torajahuizen. Dat is een mooie binnenkomer. We worden verwelkomd door vier aardige personeelsleden en met een welkomstdrankje. De bagage wordt naar boven gebracht waar we vanachter de grote ramen van de kamer direct uitzicht hebben op de bergen. Het is rustig in het hotel en we merken dat we de enige gasten zijn. Morgen is er een dodenceremonie en Adil heeft voor ons een gids geregeld. Kosten Rp. 500.000, € 30,00. Je betaalt altijd voor een hele dag, ongeacht hoe lang je gebruik maakt van de gids. Dit hebben we niet ingecalculeerd, maar zonder gids heb je geen toegang tot de ceremonie en we willen het wel graag meemaken. Moe van alle indrukken en de lange reis eten we een hapje in het hotel en we gaan vroeg slapen. Morgen verwacht Rusli ons om 9 uur bij de bus.
Sulawesi, Rantepao, 1 februari 2018
Bestemming: dodenceremonie, koningsgraven in Suaya, Babygraf, wandeling door de sawah, Kete Kesu
Vandaag gaan we feest vieren bij de dodenceremonie. Dit klink vreemd, maar zo zijn de gebruiken bij de Toraja’s wel. Aru, de gids, vertelt over het volk en de tradities.

De dodenceremonie vindt pas plaats wanneer alle familieleden aanwezig kunnen zijn, ook de familie die ver weg op andere Indonesische eilanden wonen. Het vergt zorgvuldig overleg met iedereen om een datum vast te stellen. De familie die is uitgenodigd, doneert met bijvoorbeeld koekjes, sigaretten, betelnoten, tuak, palmwijn, één of meerdere varkens of karbouwen. Als men niet in staat is om te doneren, dan doen de kinderen dat bij een andere begrafenis van de familie. Het is belangrijker om te komen, dan het geven van een donatie, omdat de familie- en vriendenband tijdens de ceremonie word versterkt. Tot het moment dat de doden-ceremonie plaatsvindt, zegt men dat de overledene ziek is, wordt het lichaam gebalsemd en hij of zij ‘slaapt’ in huis. Het kan voorkomen dat een persoon wel tien jaar in huis ‘slaapt’. Een begrafenisceremonie duurt wel drie tot vijf dagen. Bij de hoogste en belangrijkste klasse is het gebruikelijk dat er 36 karbouwen worden geslacht. Bij de twee lagere klassen slacht men respectievelijk 24 en 12 karbouwen. Tevens worden er varkens geslacht. Overigens hebben de karbouwen een mooi leven. Ze leven buiten en niet in een schuur. Ze houden er van om in de modder en in het water te zijn en bovenal, ze hoeven niet in de sawahs te werken. Dat doen de mensen. Kortom, alle karbouwen worden vertroeteld zodat ze voor de slacht lekker moddervet zijn. Een karbouw is het symbool voor rijkdom.

We arriveren bij de ceremonie ter gelegenheid van een overleden vrouw van 53 jaar. Bij de tongkonan, het traditionele Torajahuis, staat de witte kist. Speciaal voor deze gelegenheid bouwt men bij het huis een ‘dorp’ van bamboe-stokken waar alle genodigden worden ontvangen. Na de ceremonie breekt men alles af. De meeste gasten zijn traditioneel in het zwart gekleed. Iedereen moet zich bij aankomst melden bij de familie, zodat er kan worden genoteerd wat men heeft meegenomen aan donaties. Mannen lopen met bamboestokken waar gillende varkens aan hangen. Vrouwen dragen schalen met sigaretten, betelnoten en koekjes. Wij lopen met de gids naar een plek waar we goed zicht hebben op wat er te gebeuren staat. De karbouwen en varkens zijn zojuist geslacht. In het midden zien we slagers hun werk doen. Links van ons zitten de belangrijkste familieleden. Rechts van ons ontvangt de familie, gekleed in vrolijk gekleurde klederdracht, de gasten. Hun familienaam en woonplaats wordt via de speakers luid aangekondigd. Zij nemen plaats, krijgen koffie, thee en koekjes en maken vervolgens plaats voor de volgende gasten. Ook wij worden uitgenodigd voor koffie en lekkernij. We worden naar één van de gastenverblijven geloodst. Voor deze gelegenheid hebben wij een slof sigaretten meegenomen die we aan de familie geven. Het wordt hartelijk en vrolijk in ontvangst genomen. Na de koffie en een praatje met de familie stappen wij op. De ceremonie is echter nog lang niet ten einde.

Na de familieontvangst krijgt de ceremonie zijn vervolg. De overledene wordt geplaatst bij het familiegraf. Afhankelijk van de klasse is dit in een rots, in een grot of in een mausoleum. De belangrijkste mensen, degene met een hoog aanzien, worden zo hoog mogelijk in een rots begraven. Men gelooft dat de overledene na de begrafenis op reis gaat naar het dodenrijk. Dit is de reden waarom de Toraja’s de dodenceremonie als een feest beschouwen.

De familie legt bij het graf regelmatig sigaretten, koffie, koekjes, water in de plastic flessen en dergelijke neer voor de reis van de overledene. Op het eerste gezicht lijkt het op afval. De meeste Toraja’s belei-den het christelijk geloof, een enkeling is katholiek of behoort tot de Pinkstergemeente. Er is gepoogd om de Toraja’s te bekeren tot het islamitische geloof, maar dat heeft het niet gehaald. De bevolking is gehecht aan hun tradities en animistische gebruiken. Bij een dodenceremonie heeft men tijd nodig om alle familieleden en vrienden uit te nodigen, terwijl je als Islamiet binnen 24 uur moet worden begraven. Daarnaast eten de Islamieten geen varkensvlees waar de Toraja’s nou juist dol op zijn. Het doneren van een varken is deel van de dodenceremonie. Ondanks de verschillen leven de mensen in harmonie naast en met elkaar. Rusli bevestigt dit voor 100%. Het is misschien daarom dat de mensen aardig zijn en hun levenswijze relaxt en ontspannen overkomt. Wij bezoeken de koningsgraven in Suaya waar de overledenen in de rotsen zijn begraven. De graven dateren van de 17e eeuw toen men bekend was met het gereedschap om graven uit de rots te houwen. Het duurde drie jaar om een steengraf te maken. De opening is klein en afgesloten met een houten deur. Binnen is een kamer van vier vierkante meter waar de kist is geplaatst. Alleen nazaten van de koning mogen hier worden bijgezet. Een dichte deur met een rode sjerp betekent dat het graf vol is. Opmerkelijk is de tau-tau, de pop die de overledene representeert en vaak gelijkenis vertoont met de overledene. De pop maakt men van nangka, jackfruit, een lichte houtsoort. De kisten van de vrouwen en mannen worden elk in een andere richting geplaatst. Het laatste graf is met behulp van bamboeladders bijgezet in december 2017. Alle graven zijn eigendom van hoogstaande families.

In een glazen gebouw voor de rots staan hele oude kisten in de vorm van een boot en een varken. We zien direct hoe mooi ze zijn bewerkt. Het is apart om te zien hoe de tau-tau poppen uitkijken over het land. Nog vol van de indrukken lopen we terug naar Rusli die klaar staat om ons naar de volgende bezichtiging te rijden. Na de koningsgraven nemen we een kijkje in het volgende dorp. Ook hier zijn graven in de rotsen te zien. Het is zeer bijzonder.

De rit er naar toe duurt niet lang en gaat over smalle wegen. Voortdurend is het uitzicht weids op de sawahs, de bergen en de traditionele huizen. We raken niet uitgekeken. In Lemo stappen we uit om de babygraven te zien. Ze worden passiliram genoemd. Alleen baby’s die nog geen tanden hebben, worden in de boom begraven. De gedachte is dat baby’s in hun korte leven nog niets fout hebben gedaan. Zij worden in een levende boom begraven, die als de moeder wordt beschouwd. In de stam wordt een gat gemaakt voor het graf waar één of twee baby’s in worden begraven. Er zijn drie niveaus. Ook hier worden de notabelen hoog in de stam begraven. Tijdens de begrafenisceremonie wordt de baby door de vader en andere mannen staand of in de foetushouding begraven. De moeder blijft thuis met de priester voor de ceremonie. Het is niet toegestaan dat zij bij de begrafenis aanwezig is. Men gelooft dat de baby anders niet kan doorgroeien en terugkeren naar de natuur. De boom heet tara. Wanneer de boom wordt gekapt, groeien er nieuwe scheuten naast en dat staat symbool voor het doorgroeien van het kind.

Wij lopen om de boom heen en laten de informatie van de gids op ons inwerken. Jeroen concludeert dat het een mooie gedachte is dat een baby, nog onschuldig, kan doorgroeien in een boom. Door de ceremonie van vanochtend lunchen we laat. Geen probleem voor ons, dan smaakt het eten nog lekkerder. Na de maaltijd is het tijd voor een wandeling langs traditionele huizen en door de sawahs. De gids brengt ons naar een idyllisch plekje. De stadia van de rijstbouw zijn duidelijk te zien. De rijstzaadjes worden in een kweekbed geplant. Zodra het begint te groeien, zie je felgekleurde lichtgroene halmen dat lijkt op gras. Na een paar weken wordt het uitgezet in de sawah. Naarmate de groei vordert, verandert de kleur eerst naar donkergroen en dan naar goudgeel. Door de zware rijstkorrels, gaan de rijsthalmen hangen, net zoals bij graan. Dit is het moment om te oogsten. Het is mogelijk om drie keer per jaar een oogst binnen te halen. Sulawesi noemt men één van de grootste rijstschuren van Indonesië. Men exporteerde vroeger veel rijst van hoge kwaliteit, nu is het voor eigen gebruik bestemd. Overigens gebruikt men verschillende benamingen voor de rijst. Het zaad heet bibit en als het is uitgeplant in de sawah heet het padi. De korrels die met de hand of met een machine van de halmen zijn ontdaan samen met de voedzame vlies, noemt men beras en verpakt men in grote balen. Pas als de beras is gekookt, heet het rijst, of zoals de Indonesiers zeggen, nasi putih. Wanneer je in de toko rijst wilt kopen en het woord nasi gebruikt, zullen ze je merkwaardig aankijken en denken: het is hier geen restaurant! Beras wordt bewerkt tot gekookte witte rijst en daarna tot nasi goreng.

Naast witte rijst bestaat er ook rode rijst, nasi merah, en zwarte rijst, nasi hitam. Het laatste wordt alleen gebruikt om koekjes te maken. Er wordt ook veel vis gegeten. In de sawahs zet men kleine ronde vijvers af. Zo heeft men altijd de beschikking over verse vis waar ze heerlijke gerechten mee maken. Tijdens de wandeling zijn we weer onder de indruk van de traditionele bouwstijl. Zeker vanaf de sawahs gezien, vormt het een bijzonder gezicht.

Tot slot bezoeken we het dorp Kete Kesu. “Daar kun je van de traditionele huizen met atap prachtige foto’s maken”, verzekert Ina Jeroen. Maar als we er arriveren, schrikt Ina van de ‘vooruitgang’. Vanuit de bus zijn de huizen, maar ook de vele toeristenkraampjes goed te zien. Die waren er destijds niet en men kon parkeren tot in het dorp. Nu staan de bussen op een afstand op de grote parkeerplaats. Het dorp leent zich uitermate om schitterende foto’s te schieten, alleen kun je het niet zonder de kraampjes fotograferen. Dat is wel jammer. Desalniettemin gaan we toch een kijkje nemen in het dorp en de graven die er achter liggen. Zo’n 3000 jaar v.C. kwamen de Toraja’s vanuit het huidige China met boten aan. Het is waarschijnlijk daarom dat de daken de vorm hebben van een omgekeerde boot. Zij trokken naar de bergen om er te wonen. Toraja betekent ‘volk van de bergen’. De huizen die op vierkante palen staan, zijn noordwaarts gericht, dit als symbool van het leven. Recht tegenover de huizen staan de rijstschuren, alang, te herkennen aan de ronde palen. De muizen kunnen zo onmogelijk bij de onbewerkte rijst komen die er jaren kan worden bewaard. Aan de schuren kun je de rijkdom van de familie aflezen. De huizen zijn versierd met houtsnijwerk in de kleuren rood, wit en zwart. Aan de voorkant hangt een karbouwenkop, het symbool van adel en leiderschap. De vele karbouwenhoorns zijn ten teken van rijkdom. Elke hoorn representeert een dodenceremonie. Naast het huis zien we rijen met karbouwenkaken aan een lijn hangen.

Een huis wordt tongkonan genoemd. Tongko betekent zitten en konan betekent samen. Het dorp heeft verschillende functies. Zo zijn er sociale activiteiten, versterkt men de relaties en worden problemen besproken. Het interieur bestaat uit drie kamers: de noordelijke kamer is bestemd voor de kinderen en gasten, de middelste ruimte is de keuken en de zuidkamer is voor de ouders of grootouders en ook voor de overledene.

Inderdaad, je overleden (groot)ouder zou zomaar naast je kunnen slapen. De tongkonan symboliseert de vrouw, de alang symboliseert de man.
Vandaag hebben we veel foto’s gemaakt en wij constateren dat Tana Toraja zeer fotogeniek is te noemen.

Teruggekomen in het hotel rusten we wat uit en ’s avonds neemt Rusli ons mee naar een restaurant in Rantepao. Je kunt er alleen ayam bakar bestellen en die is ontzettend lekker. De komst van de vele lokale gasten bevestigen dit. Wij betalen voor Rusli. Hij weet altijd de lekkerste restaurantjes te vinden.
Sulawesi, Rantepao, 2 februari 2018
Bestemming: Londa: graf in de grot, Marante: hangende graven, Rantepao: karbouwenmarkt, Palawa: traditioneel dorp

Het is vakantie en we hoeven niet vroeg op te staan. Vandaag zijn we weer zonder gids, maar Rusli neemt met het grootste gemak deze taak op zich. Hij brengt ons naar Londa waar we met een plaatselijke gids graven in de grot gaan bekijken. Ina herinnert het zich nog goed. Destijds brachten jonge kinderen de gasten met een gaslamp de grot in. Nu worden we begeleid door een volwassene die veel kan vertellen over de graven. Hij laat ons een gang zien en hij zegt dat dit via een nauwe doorgang leidt naar de andere kant. “We kunnen er in gaan als jullie willen, maar we moeten op sommige plaatsen wel kruipen”, zegt hij waarbij hij ons min of meer vragend aankijkt. “Ja, dat gaan we doen, toch Jeroen?” Ze kijkt achterom en Jeroen knikt bevestigend. “Jawel hoor!” We hebben duidelijk de smaak te pakken sinds onze klimkruipsluip-grotwandeling met Mba Ira en de Italianen in Bukit Kelor op Java. We leggen het gekruip in de grot vast op film, zodat Jeroen er een video van kan maken. Wederom is het avontuurlijk en zelfs voor Ina is dit nieuw. Na de grotwandeling is het al dik koffietijd. Samen drinken we Torajakoffie. Ondertussen kletst Ina vrolijk met de oma van het winkeltje annex koffiebar over ditjes en datjes, over het heden en verleden. Wij vervolgen onze weg naar het dorp Marante waar we de hangende graven zien. Rusli laat ons uitstappen en hij parkeert verderop. We zien de kisten onder de overhang van de rots hangen. Het ziet er wat armoedig en onverzorgd uit. Dat was vroeger wel anders. Even verderop weet Ina zich nog de bamboe hangbrug te herinneren. Helaas, het is onmogelijk om hier de rivier over te steken. De planken liggen los of zijn zelfs verdwenen. De bewoners maken tegenwoordig gebruik van de betonnen brug en ze kunnen met een auto aan de overkant komen. Bij elk dorp geef je een vastgestelde donatie. Rusli informeert bij de mensen die er in de buurt zijn, maar niemand weet te vertellen waar we kunnen betalen. Dat is een mazzeltje voor ons, hoewel het voor ons slechts kleine bedragen zijn.

Rusli stelt voor om vandaag naar de karbouwenmarkt in Rantepao te gaan in plaats van morgen. Op zaterdag is weliswaar de grootste markt, maar dan zijn er veel mensen. Wij hebben niet zo veel zin in drukte en we besluiten op zijn voorstel in te gaan. Bij het uitstappen waarschuwt Rusli ons voor de stank en de uitwerpselen. Wij zijn wel wat gewend en lopen de markt op met onze slippers. De zon schijnt heerlijk, maar voor de karbouwen die niet onder een afdakje staan, is het te warm. Een paar jongens besproeien de beesten met het lauwe water uit de tuinslang. Ze genieten er zichtbaar van. Bijzonder zijn de zeldzame witte albinokarbouwen. Deze zijn het duurst. De prijzen kunnen variëren van € 3000 tot € 8000 per stuk, afhankelijk van de kleur en de grootte.
Na de lunch bezichtigen we het dorp Palawa. Dit dorp vinden wij zeer authentiek. In tegenstelling tot Kete Kesu straalt hier rust uit. Jongeren chillen onder het afdakje van de rijstschuur en kinderen spelen in de plassen. Andere toeristen dan wij zijn er niet.

Het dorp staat tevens bekend om zijn weverij. Wij zijn altijd zeer gecharmeerd van de ikat die in Indonesië wordt gefabriceerd.Deze kleden worden op verschillende eilanden gewoven in alle soorten, maten en kleuren, machinaal of met de hand. Ina kan het niet nalaten een fraai zwartblauw kleed te kopen bij de enige weefster in het dorp die aan het werk is. Zij vertelt dat de ikat van haar overleden moeder is. Het wordt meteen een bijzondere aankoop. Overladen met al het moois wat we tot nu toe hebben gezien, rijdt Rusli ons terug naar Rantepao. En nog steeds vinden we het uitzicht over de smalle weggetjes adembenemend.

Het is tijd voor het avondeten en we hebben in Rantepao afgesproken met Arung. Rusli staat ons trouw op te wachten en hij rijdt ons naar het nieuwe restaurant in de hoofdstraat. Als we de bus uitstappen, horen we Arung ons groeten. “Hier zit ik!” We kijken naar boven en we zien Arung naar ons lachen en zwaaien. We lopen de trap op en Arung en Ina begroeten elkaar hartelijk. Het is wel meer dan 25 jaar geleden toen zij elkaar voor het laatst hebben gezien. Arung is nog niets veranderd. Niet qua uiterlijk en nog altijd lachen en grapjes maken. Ina stelt Arung en Jeroen aan elkaar voor. “Jullie zijn bij mij te gast, dus ik trakteer”, zegt hij beslist. Dat is bijzonder aardig van hem. Hij pakt een kadootje uit zijn tas en overhandigt het aan Ina. Als zij het opent, ziet ze tot haar verrassing twee pakjes Torajakoffie. “Dat had je niet hoeven te doen, maar we gaan er wel lekker van genieten als we naar Nieuw Zeeland gaan”, zegt Ina. We geven onze bestelling door en kletsen over vroeger toen we samen reisden. Arung haalt een foto tevoorschijn waar hij, één van de gasten en Ina lachend op staan. Rusli bekijkt de foto en merkt op dat we er jong uitzagen. Voordat het eten komt, maken we samen nog een foto. We eten heerlijk en we spreken af om morgenavond weer samen te eten.
Sulawesi, Rantepao, 3 februari 2018
Bestemming: Batutomonga voor een wandeling in de bergen met panorama uitzicht en naar een dorp met graven in rotsen.

“Willen jullie nog meer dorpen bekijken?” vraagt Rusli als we na het ontbijt zijn ingestapt. Eigenlijk hebben we meer dan genoeg gezeten de afgelopen dagen en we zijn toe aan een wandeling. “Heel goed. Dan gaan we de bergen in naar Batutomonga waar jullie uitkijken op Rantepao, de bergen aan de andere kant en de sawahs.” Dat klinkt ons goed in de oren. Als we Rantepao aan de noordkant zijn uit-gereden, stijgt de bus gestaag over de kronkelweg. Hoe hoger, hoe mooier. In de dorpen hoog in de bergen straalt rust uit en is het veel stiller dan ‘beneden’. De wandeling is fantastisch. De ‘ohs’ en de ‘ahs’ zijn niet van de lucht en terecht! Het valt ook niet te filmen en te fotograferen. We doen een poging, maar we raden iedereen aan het toch met eigen ogen te aanschouwen. In het hotel rusten we wat uit en s’ avonds eten we weer met zijn vieren. Rusli hoopt dat Arung ayam bakar wil eten in Rusli’s favoriete restaurantje. En dat wil hij wel. Het restaurant is hem uiteraard bekend. We zijn verbaasd hoeveel mensen hier komen eten. Overigens alleen maar lokalen en geen toeristen. Dit keer betalen wij met genoegen voor de maaltijd. We brengen Arung naar zijn hotel en we nemen afscheid van elkaar. Het was voor Ina een groot plezier om hem na jaren weer te zien.
Sulawesi, Rantepao, 4 februari 2018
Bestemming: Luchthaven Ujung Pandang voor de vlucht naar Surabaya op Java.
Ons laatste ontbijt met uitzicht op de prachtige bergen waar we gisteren hebben gewandeld. Wat hebben we hier genoten. Een volgende keer komen we zeker terug in Sulawesi om andere gebieden te bezoeken. De natuur van dat eiland heeft veel te bieden. De weg terug gaat door Pare Pare, dè plaats aan zee waar verse vis in de restaurants wordt geserveerd. We laten het ons goed smaken.

Op de luchthaven nemen we afscheid van Rusli. Hij heeft zeer goed voor ons gezorgd en we bedanken hem hartelijk voor de gezelligheid. Het vliegtuig vliegt om 20.00 uur op tijd naar Surabaya waar we in het donker aankomen.
2018 JAVA: BROMO EN IJEN
Reisbestemming: ● Bromo ● Kawa Ijen

Surabaya en Banyuwangi, 4 tot 7 februari 2018
Het is een lange reis vanuit Torajaland, Sulawesi, naar Java. Maar als je voldoende tijd plant, is het prima in één dag te doen. Middels een reisbureau hebben we een driedaagse reis geboekt: vanaf Surabaya via de vulkanen Bromo en Ijen naar Banyuwangi waar we de ferry zullen nemen richting Bali. Vroeg in de avond komen we aan in het gereserveerde hotel in Surabaya. Bij de booking werd al expliciet gesteld dat alleen gehuwde paren welkom zijn en dat wordt bij het inchecken meteen aan de orde gesteld. Bij gebrek aan ons trouwboekje moeten we aan de hand van onze paspoorten uitleggen wat ‘e.v.’ betekent. Met enige argwaan wordt het geaccepteerd. We kunnen uitslapen, want pas om 10 uur staat Toni op ons te wachten. Hij is onze chauffeur de komende drie dagen en het klikt meteen tussen ons. Hij rijdt ons hoog de flanken van de Bromo op en we zien dat de vruchtbare grond goed wordt benut. Op de zeer steile hellingen wordt van alles verbouwd, in keurig rechte lijnen en vakken.
Ons onderkomen is eenvoudig en sfeervol. Om te vieren dat we naar de Bromo gaan, trakteren we onszelf op koffie met pisang goreng. De lucht trekt open en we wandelen wat in het dorpje rond. Het is hier een walhalla voor Toyota Landcruiser serie 4 liefhebbers. Hier noemen ze het gewoon een ‘Jeep, of hardtop’. We zien ze in alle denkbare kleuren, in verschillende staat van onderhoud.

Na de voedzame maaltijd met aardappelen gaan we op tijd slapen. We vertrekken namelijk om 03.00 uur in de Toy hardtop om de zonsopkomst boven de Bromo te zien.
Ruim een uur rijden we in het donker de steile weg omhoog en zien in de diepte de lichten van de stad Malang. We worden afgezet bij een pad met trappen en we lopen het laatste stuk tot we een geschikt plekje hebben gevonden om de zonsopkomst af te wachten. We zijn niet de enigen en daarop wordt geanticipeerd door de Indonesiërs: er zijn volop standjes met warme thee, dekens, hoofdlampen en dergelijke. Langzaam tekenen de contouren zich af door de opkomende zon en de lucht trekt deels open dankzij een straffe koude wind. Uiteindelijk zien we duidelijk de krater van de Bromo en de hoge top daarachter van de Gunung Semeru. Echt de moeite van het wachten waard.

Het cultuurverschil tussen Westerlingen en Oosterlingen wordt hier pijnlijk duidelijk: Westerlingen willen foto’s maken van de pracht van de natuur zònder mensen erop, Oosterlingen willen foto’s maken van zichzèlf met op de achtergrond de natuur. Dit leidt tot ergernis van beide kanten, want Ina vraagt of ze niet voor haar willen gaan staan, maar zìj willen graag poseren. Dus spreken we een gedragscode af: zij mogen eerst volop poseren in allerlei combinaties (solo, met z’n tweeën, met z’n allen) en in allerlei standjes (met en zonder zonnebril, met en zonder V-teken, doen of je het heel koud hebt of juist niet….) en daarna mag Ina fotograferen zonder mensen. Uiteindelijk is iedereen blij!
We drinken met Toni en de chauffeur thee, kletsen nog wat met studenten uit Malang die hun handen warmen aan een vuurtje en vertrekken dan naar de zandzee, het maanlandschap dat rond de krater van de Bromo ligt. Hier blijft de Toy achter en lopen we de krater op. Het is ook mogelijk om dit stuk op een paardje af te leggen en vooral Chinezen lijken hiervan gebruik te maken. Tenslotte gaat het laatste stuk via een trap met 253 treden, door Ina zelf geteld. Eindelijk staan we op de zeer smalle rand van de krater en kijken de imposante diepte in. De krater bubbelt en borrelt en laat soms wat dampen los. Het is werkelijk indrukwekkend, zelfs voor Ina die de Bromo destijds als tourleader wel 40 keer heeft beklommen.

Enige zelfspot is op zijn plaats. Ook wij poseren gewillig voor de camera.
Rond 09.30 uur zijn we terug in het hotelletje, we douchen even, pakken de spullen in en gaan ontbijten. Met Toni achter het stuur vangen we de reis aan richting onze volgende vulkaan, ruim zeven uur rijden. De stad Banyuwangi op het meest Oostelijke puntje van Java doet heel vriendelijk aan door de vele bomen langs de straten, de trottoirs die heel zijn en er is geen rondslingerend afval, kortom, het heeft een prettige sfeer. We eten heerlijk ikan bakar in een warung en gaan vroeg proberen te slapen, want we vertrekken al om 01.00 uur! Dit vroege vertrek is nodig om in het donker op de bodem van de krater van de Ijen te zijn, zodat we de ‘blue fire’ kunnen zien. Bij daglicht is dat niet meer zichtbaar.
Wederom rijden we in het donker een berg op en na ruim een uur stoppen we bij een parkeerplaats. Toni blijft achter en samen met onze gids Jono gaan we het steile pad op, bijgelicht door onze hoofdlampen. Hij vertelt dat hij 7 jaar heeft gewerkt in de zwavelmijn die we nu gaan bezoeken. De zwavel moet worden losgehakt op de bodem van de krater en wordt verzameld in rieten manden die vervolgens op de rug naar boven naar de kraterrand wordt gebracht. Elke lading is minstens 60 kilo. De opbrengst is 1000 Rp. per kilo, dus bij elke 100 kilo verdient de mijnwerker slechts 6 euro.

Ze werken bij voorkeur in de nacht en vroege ochtend als het nog koel is. Het is uitzonderlijk zwaar werk, ongezond en slecht betaald. De meeste mijnwerkers brengen in één nacht tweemaal een lading naar boven. Op aangeven van Jono hebben we pakken koekjes gekocht om uit te delen aan de mijnwerkers. Dit helpt tegen de penetrante zwavelstank en het prikkende gevoel in de keel.
Na een uur klimmen merken we duidelijk de zwavelgeur die op de keel slaat. Jono adviseert ons om nu de gasmaskers op te doen. Het is even wennen met zo’n apparaat op, maar het helpt goed. Op een gegeven moment staan we op de kraterrand en zien in de diepte kleine lichtjes bewegen. Daar moeten we naar toe. De afdaling gaat steil via een rotsig pad en we zien nog steeds niets van de omgeving. Het is aardedonker. Opeens doemt er een mijnwerker op zonder gasmasker die met een lading zwavel op de rug omhoog klimt. Jono spreekt hem aan in het Javaans en geeft hem een handvol koekjes die hijgend wordt aangenomen. We staan er vol ongeloof naar te kijken. Dit is toch ondoenlijk! Stap voor stap dalen we verder af tot we op de bodem van de krater staan en het blauwe vuur zien, tussen de geelgrijze wolken zwaveldamp. Het heeft veel weg van het affakkelen bij gasinstallaties. Helder blauwe vlammen schieten de lucht in. Fascinerend!

Langzamerhand gaan we meer van de omgeving ontdekken en zien we de mijnwerkers tussen de dampen verschijnen en verdwijnen.
De damp prikt hevig in de ogen en wij vluchten regelmatig weg als de wind de damp onze kant op blaast. In het verleden zijn er buizen aangelegd die de damp kanaliseren en waarin de zwavel in vloeibare, fel oranje, vorm neerslaat. Als het afkoelt wordt het hard en geel en kan het worden weggehakt. De mijnwerkers begeven zich dus steeds bij de buizen en in de damp. Hoestend doen ze hun werk in een fabelachtige omgeving. In de pauze steken ze een welverdiend sigaretje op….

Bij daglicht kunnen we de krater goed overzien. Het meer weerspiegelt de kraterrand die door de ochtendzon goudgeel wordt belicht. Het is werkelijk prachtig en vormt een groot contrast met de ellendige werkomstandigheden van de mijnwerkers.

We klimmen weer omhoog, delen de laatste koekjes uit en bovenop de kraterrand zien we de manden staan met de verzamelde zwavel. In karretjes wordt het naar beneden getransporteerd. De bodem van de krater is onzichtbaar door de zwaveldamp, maar de lucht is verder wolkeloos en in een stralende zon wandelen we weer naar beneden, onder de indruk van alles wat we hebben gezien.

Terug in het hotel nemen we een douche en eten we een ontbijtpakketje op de kamer, omdat we te laat zijn voor het restaurant. Toni staat alweer klaar om ons naar de ferry te brengen. Wanneer we uitstappen, komt er meteen een man op ons af die ons wijst op de bus die klaar staat om de ferry op te rijden en er is nog plek voor ons. De bus gaat naar de terminal, in de buurt van Kuta, zo’n vier uur rijden. We besluiten snel en de rugzakken worden voor ons gedragen. Toni kijkt bezorgd en zegt dat er nog geen prijs is genoemd. “O ja, wat kost deze trip voor 2 personen, inclusief de ferry?” Het bedrag van 250.000 Rp is redelijk en dus nemen we afscheid van Toni en bedanken hem voor de goede zorgen. Zodra we zitten, rijdt de bus de ferry op. Op weg naar Bali!
2018, Indonesië Bali
Reisbestemming: Kuta, Sorga Cottage
Kuta, 8 tot 13 februari 2018
De oversteek met de ferry verloopt vlot over een kalme zee. Gelukkig maar, want het kan er goed spoken. Zodra we op Bali zijn, zet de bus flink de vaart erin. We rijden langs de kust en zien regelmatig de zee. Ook vallen ons de tempeltjes op bij de huizen van zwarte lavasteen. Het is duidelijk dat dit eiland vooral Hindoeïstisch is. De weg is vol en prompt komen we in een file terecht. Jeroen zit ongemakkelijk met zijn knieën tegen de stoelen voor hem aan, het is benauwd warm en daardoor duurt de busreis van 4 uur lang. We zijn ook wel verwend met onze privéchauffeurs de laatste weken! Uiteindelijk arriveren we bij de terminal van Kuta. Deze blijkt ver buiten de stad te liggen en er gaan geen bussen meer richting de stad. We zijn aangewezen op een taxi en die vragen teveel geld voor de rit naar onze zin. Dus afdingen, weglopen, bij een andere proberen en zo gaan we voor een toch nog relatief hoog bedrag richting Kuta en Sorga Cottage. De meneer achter de balie bij Sorga Cottage herkent Ina onmiddellijk en heet ons hartelijk welkom. We kunnen nog kiezen welke kamer we zullen nemen en we gaan dit keer voor de bovenste, tweede etage, in het hoekje met uitzicht op de tuin en zwembad. Heel fijn om weer hier te zijn! De komende dagen doen we eigenlijk niet veel. We ontbijten met nasi goreng en vers vruchtensap, gaan even zwemmen en zonnen, lopen even de stad in of langs het strand, laten ons masseren en eten elke avond heerlijk bij ‘onze’ warung in de buurt.

Op het strand zien we hoge bulten met plastic afval uit de zee liggen. We hadden al gehoord van deze ernstige vervuiling en de aanblik van de troep stemt ons droevig. Ina laat nog een jurk namaken bij een naaister. Ook laten we van de zijden stof uit Sulawesi een beddensprei maken bij hetzelfde naaiatelier als waar de zwager van Ina enkele weken eerder een maatkostuum heeft laten maken. Ze kregen daar soto ayam van de eigenaar en de vrolijke foto daarvan mailden ze naar ons. Ina laat deze foto met zus en zwager op haar telefoon nu zien aan de eigenaar en hij snapt er helemaal niets van: ”Ja, die mensen ken ik, hele aardige mensen. Hij heeft een pak laten maken bij ons. Maar hoe komt u aan die foto?” Dan zegt Ina eindelijk: “Dit is mijn zus en mijn zwager.” De man ontploft bijna, springt letterlijk op en neer en lacht uitbundig. Meteen roept hij zijn vrouw erbij en ze moet ook voor ons soto ayam maken. Ina maakt hiervan weer een foto en mailt die op haar beurt naar haar zus en zo houden we elkaar lekker bezig. Straks vliegen we van Bali door naar Nieuw Zeeland voor een verblijf van maar liefst twee maanden, maar we hebben nog geen terugticket. We boeken dus een vliegticket van Auckland naar Singapore. Op 13 februari 2018 zitten we in het vliegtuig, vol verwachting wat Nieuw Zeeland ons zal brengen…..
2018, NIEUW ZEELAND
- Reisbestemming : Nieuw Zeeland, Zuider- en Noordereiland Reisperiode : 14 februari tot en met 17 april 2018 Reisduur : 63 dagen
- Reisroute : From here to there and back again (LOTR)
- Vervoersmiddel : TOYOTA HiAce Campervan
Van Bali naar Christchurch, 13 en 14 februari 2018
13 februari 2018. Het is 21.20 uur Balinese tijd als het vliegtuig van Quantas opstijgt richting Nieuw Zeeland. Na zes uur vliegen maken we een tussenlanding in Sydney waar we ruim een uur transit zijn. Normaliter vliegt dit voorbij, tenzij de wachtende passagiers geduld moeten opbrengen voor een securitycheck. De boarding wordt uiteindelijk met een uur uitgesteld. Na drie uur steken we de Tasmanzee over.

Bij daglicht op 14 februari aanschouwen we het Zuidereiland van Nieuw Zeeland. “Kijk die besneeuwde bergtop boven de wolken uitsteken”, zegt Jeroen enthousiast. Hij zit bij het raam en Ina hangt over hem heen om het goed te kunnen zien. “Wow”, weet zij alleen maar uit te roepen. We zien nog meer hoge bergen. Daar houden wij wel van. Op het scherm dat voor ons aan de stoel hangt, zien we precies waar we zijn. We vliegen recht op Christchurch af, het begin van ons avontuur in het land van de Māori’s. Na de landing banen we ons een weg door de douane- en securityformaliteiten. Het kost ons ruim een uur. Ook al zijn we gearriveerd, we kunnen niet zo maar het land binnen komen. In Bali moesten onze rugzakken al open voor een grondige check op springstoflading. In het vliegtuig hebben we elk een formulier met vragen aan de voor- en achterkant moeten beantwoorden over persoonlijke gegevens en wat we wel en niet bij ons hebben. De vragen slaan op meegebrachte medicijnen en zaken die besmettingsgevaar kunnen opleveren zoals voedsel, visgerei en wandelschoenen. Om een dreigende quarantaine te vermijden, hebben we alles ontkennend beantwoord. Het formulier leveren wij in bij een dame en zij verzoekt ons vriendelijk aan te sluiten in de zoveelste rij wachtende mensen. Onze rugzakken gaan voor de laatste keer door de scan en daarna kunnen we beginnen aan onze reis.
In de aankomsthal zoeken we een telefoon en we bellen naar de organisatie waar we onze camper hebben gehuurd. Grappig dat we nu al spreken van ‘onze camper’, terwijl we er nog niet eens in rijden. Op aanwijzingen van de verhuurorganisatie laten we ons op hun kosten vervoeren met een taxi. Goed geregeld. Na een hartelijk ontvangst, invullen van formulieren en uitleg over de ‘self contained camper’ zijn we klaar voor de reis door Nieuw Zeeland in 63 dagen.

“Wie gaat als eerste rijden?”, vraagt Jeroen. “Ik begin wel”, zegt Ina stoer en ze neemt plaats achter het stuur. Rechts zitten en links rijden. De pook bevindt zich links, aan het stuur is links de bediening voor de ruitenwissers en rechts de lampen en richtingaanwijzer. Net even anders, behalve de pedalen voor de koppeling, gas en rem. Dat is hetzelfde. We vragen ons af hoe het toch is gekomen dat sommige landen nog steeds links rijden, terwijl het merendeel op deze aardbol rechts rijdt. Jeroen trekt een laatje uit zijn geheugen open. Hij weet te vertellen dat hij ooit een verhaal heeft gelezen over de ridders die elkaar links passeerden, zodat zij elkaar rechts een hand konden geven. Men liet dan zien dat je ongewapend was. Door je rechterhand uit te steken, toonde je dat je vriendschappelijke bedoelingen had. Of dit te maken heeft met links rijden, dat weten we niet. We houden ons aanbevolen voor iemand die het juiste verhaal kent.
Het vergt concentratie links te blijven rijden en alle handelingen juist uit te voeren. Regelmatig gaan de ruitenwissers heen en weer terwijl we eigenlijk richting willen aangeven, maar oefening baart kunst. Eerst rijden we Christchurch uit. In Nederland hebben we een app gedownload die ons zal moeten loodsen door Nieuw Zeeland, de ‘Camper Mate’. Het geeft weer waar alle campingplaatsen zijn, de openbare toiletten, de dumpstations voor vuil water, informatie of wegen begaanbaar zijn dan wel dat er aan de weg wordt gewerkt, alle benzinestations, de supermarkten en de interessante attracties. Voor het gemak zijn er drie categorieën in kleur weergegeven: de paarse: luxe en prijzig, de blauwe: basic en te betalen, de groene: in de meeste gevallen een toilet, geen verdere faciliteiten, vaak gelegen in de natuur of op een parkeerplaats in een dorp en gratis. Op andere plekken is het volstrekt verboden te kamperen. Nieuw Zeeland is één van de weinige landen in de wereld waar de free campsites goed zijn georganiseerd. Heel fijn zijn de comments van de gasten, vooral de beschrijving van de ‘voors en tegens’ van de campingplekken. De vermelding over de plek, wifibereik, de staat van de toiletten en sandflies is een terugkerend en geliefd onderwerp van de gasten. Sandflies? Geen idee wat die doen, maar we zijn gewaarschuwd.

We kiezen vlot een plaats uit en rijden naar het dorpje Rakaia. Het installeren van de campervan gaat snel. We zijn gewend aan het opzetten van een tent of uitklappen van een daktent, het bed opmaken en de kookspullen tevoorschijn halen, maar dit bevalt ons meer dan prima. Eigenlijk sluiten we alleen de elektriciteitskabel aan en vanavond bouwen we de zithoek om tot bed. Koken doen we vandaag niet. Wel lopen we naar de supermarkt waar we krap één minuut na sluitingstijd ons ontbijt voor morgen kunnen kopen. Aardig van de eigenaar. Om de hoek is de bar waar we gaan eten. Als we binnen zijn, proeven we direct een gemoedelijke sfeer. Een groot gezin met twee jonge kinderen eten fish & chips. De kinderen rennen als een dolle om één van de twee biljarttafels en de andere gasten protesteren hier niet tegen. Zij gaan onverstoord door met eten, cricket kijken op een groot televisiescherm of rugby op het andere grote scherm en biljarten. Jeroen bestelt bij de bar onze maaltijd. Terwijl we wachten, komen de jongens van de rugbyclub binnen, nog gekleed in sportoutfit en ze bestellen iets te eten met een biertje. Het is hier very local en we krijgen een doorkijkje van het dorpse leven.
We zijn nog gewend aan het dag- en nachtritme van de tropen. Afhankelijk van de plaats is het daar tussen 18.00 en 19.00 uur namelijk donker. Hier kunnen we weer genieten van de lange avonden. Tegen 21.00 uur lopen we in de schemer naar de campsite en vallen in een diepe slaap.
Glendhu Bay, 15 februari
“We hebben nog tien minuten om te vertrekken”, zegt Jeroen. “Snel alles inpakken en wegwezen!” Check out time is 12.00 uur. We hebben een vermoeden dat de eigenaar zich strikt aan zijn eigen opgestelde regels houdt. Wat hebben we geslapen, ondanks de vrachtwagens die met een hoop herrie over de highway denderden. Het dennenbosje filtert het geluid slechts ten dele.
We stappen de campervan in en rijden zuidwaarts met als bestemming Lake Wanaka. Google maps begeleidt ons naar de tweede kampeerplek. Het eerste deel van de rit gaat over een nogal saaie, rechte tweebaansweg langs weiden met grazende schapen, koeien en herten, door een glooiend landschap. In dit deel is veel bedrijvigheid. Af en toe komen we door een dorp, zo klein, dat je na afgeremd te hebben tot 50 km/u, één keer links en één keer rechts het dorp vanachter je zijraam hebt gezien, je weer mag optrekken naar 100 km/u.

Wij rijden op de Highway No.1 die van de plaats Picton in het noorden langs de oostkust loopt naar Invercargill in het zuiden over een afstand van ruim 800 km. Eigenlijk begint deze highway in het uiterste noorden op het Noordereiland bij Cape Reinga en loopt door tot de hoofdstad Wellington in het zuiden van het Noordereiland.
Mevrouw Google begint na een uur te praten en instrueert ons rechtsaf te slaan. We komen bij de plaats Fairlie waar we de boodschappen doen. Het lijstje hebben we onderweg al gemaakt. Ook in de Nieuw Zeelandse supermarkt beginnende boodschappen bij de groenteafdeling. We bekijken wat er in de schappen ligt. Als we de prijzen zien, schrikken we ons een hoedje. “Zo, dat is niet mis!” zegt Ina met een courgette in haar hand. “Zelfs de kiwi’s zijn duur.” Natuurlijk weten wij de dat prijzen in NZ duurder zijn ten opzichte van Nederland. Maar na twee maanden Indonesië moeten we toch even slikken.
Met de boodschappen lopen we naar de camper en we geven het een plaats in de kisten. In het begin zal het even zoeken zijn waar we alles laten, maar we hebben hier al ruime ervaring mee opgedaan, dus dat zal wel goed komen.

Het uitzicht door onze voorruit wordt steeds interessanter. Ver voor ons kijken we naar de Southern Alps. Eerst passeren we Lake Tekapo en al gauw het lang-gerekte Lake Pukaki. En dan zien we rechts van ons de berg Mount Cook in zijn volle glorie. De zon schijnt er vol op en duidelijk is de gletsjer te zien. “Die zagen we gisteren ook, maar dan vanuit het vliegtuig”, merkt Jeroen op. Het is een waanzinnig plaatje met de blauwe lucht als achtergrond. Er leidt een 30 km lange doodlopende weg naar de voet van de berg, maar die laten we nu letterlijk rechts liggen. Eerst maar naar het zuiden om nog zoveel mogelijk van de zomerzon te genieten. NZ staat bekend om zijn zeer wisselvallige weersomstandigheden op beide eilanden. De uitspraak ‘It rains every second day’ is overal van toepassing. Op één eiland kunnen de temperaturen zelfs verschillen van 12 tot 28 graden, dit afhankelijk van de plaats. Als we eerst het zuiden bezoeken, rijden we daarna noordwaarts, hebben wij zo bedacht. Op het Noordereiland zijn de temperaturen later in de zomer nog aangenaam. Het uiterste noorden van NZ heeft zelfs een subtropisch klimaat.
Na een prachtige route arriveren we in Wanaka, gelegen aan de zuidkant van het gelijknamige meer. Het is hier zeer toeristisch en toch struikel je niet over de toeristen. Het is al laat en we hebben geen zin om te koken. We halen een pizza die door een Chinese familie wordt verkocht. En ze zijn heel smaakvol!

Na 15 km rijden komen we aan bij Glendhu Bay waar we overnachten op de camping. De receptie is al gesloten. Op het informatiebord lezen we dat we welkom zijn en we mogen ons installeren op het veld voor de receptie. Morgen voor 9 uur verwacht men dat we ons melden. De campervan staat min of meer recht, het bed maken we snel op. Voordat we in slaap vallen, zeggen we tegen elkaar dat we vandaag een mooie route hebben gereden.
Glendhu Bay, 16 februari
De volgende ochtend melden wij ons en vertelt de receptioniste waar we kunnen staan. Wij hebben gekozen voor een empowered place, zodat wij de telefoons en tablet kunnen opladen. We vinden een plek vlakbij het meer met uitzicht op ‘Roys Peak’, een puntige berg met een hoogte van 1578 m. Er is een wandelpad om bij de top te komen. Wij besluiten om er vanaf de kampeerplaats van te genieten terwijl wij de reisverslagen bijwerken.
In de namiddag maken we een wandeling langs het meer. Lake Wanaka is 40 km lang en gemiddeld 5 km breed. De overkant is goed te zien, zeker bij het zonnige weer. We bepalen waar we de volgende dag naar toe rijden. In ieder geval zuidwaarts. Voor 8 uur ’s ochtends moeten we voorbij het dorp Wanaka zijn. De weg wordt afgesloten vanwege een wielerwedstrijd. Het zal één van de weinige ‘vroeg op’ dagen worden wat ons betreft, dus dan ook maar op tijd het bed in.
Lake Hauroko, Thicket Burn Free Campsite, 17 februari
Met bewolkt weer vertrekken we en naarmate we stijgen trekt het meer dicht. De toppen van de kale bruingele heuvels zijn al in grijze slierten verdwenen. We zien wel dat we door een prachtige vallei rijden, die smal en bochtig omhoog gaat en de Cardrona River volgt. “Het heeft wel wat weg van Schotland.” zegt Ina. In motregen komen we op het hoogste punt aan, Crown Terrace. Hier staan op de parkeerplaats zo’n 15 campers die duidelijk hebben overnacht, hetgeen ook is toegestaan. Voor ons is het tijd voor ontbijt en we parkeren ons campertje op een heuvel zodat we over de andere campers kunnen uitkijken. Het uitzicht is echter een grijs gat, waardoor we Queenstown niet zien liggen. In de afdaling passeren we Arrowtown, een plaats waar veel opnames zijn gemaakt voor LOTR. Omdat het weer te slecht is, rijden we door en laten ook het drukke Queenstown links liggen.

De weg slingert langs Lake Wakatipu en het trekt wat open. Het water is diepblauw van kleur en we zien een schimp van de hoge bergen er omheen. In Lumsden doen we wat boodschappen en we besluiten via rustige landweggetjes door te rijden naar een DOC kampeerplek aan Lake Hauroko. Het golvende, wat saaie landschap wordt vooral gebruikt voor herten, koeien en schapen, vleesproductie dus. We draaien de weg op richting Lake Hauroko en meteen begint de 39 km lange dirtroad. Op zich is de weg goed, met af en toe wasbordtrajecten. Het weer klaart steeds verder op en met een avondzonnetje rijden we het terrein op van de Thicket Burn Free Campsite. Een enorm grasveld met drie andere kampeerders. Het toilet is van het type ‘longdrop’, een gat in de grond met een ventilatiesysteem. Het is even wennen als je de diepte inkijkt, want je hebt vrij uitzicht op de ontlasting van voorgangers. Maar het geheel is schoon en stinkt niet. Naast het toilet is zelfs een watertank om de handen te wassen.

In NZ zijn veel DOC campsites te vinden waar je gratis of voor een klein bedrag kunt staan. Je vult op een formulier je naam en nummerplaat in, doet dit met het bedrag in een plastic zakje en deponeert het in de groene box. Het deel wat je hebt afgescheurd, plaats je zichtbaar achter de voorruit. Aan het eind van de dag of ’s ochtends vroeg wordt gecheckt of er is betaald. Soms wordt de campsite beheerd door een ranger die in dienst is van de DOC, de Department Of Conservation, ofwel de Nieuw Zeelandse Staatsbosbeheer. Perfect georganiseerd!
We vinden een plekje uit de wind tegen de rand van het terrein waar herten worden gehouden die veel ruimte hebben om te grazen. We koesteren ons in het zonnetje. Het lijkt verdacht veel op luilekkerland.
Lake Hauroko, Thicket Burn Free Campsite, 18 februari
De volgende dag verplaatsen we de camper, we hebben het hele terrein voor ons alleen en parkeren bij een plek met een kampvuurplaats. Dat wordt fikkie stoken! We genieten van de zon en rijden naar Lake Hauroko dat 5 km verderop ligt. Wat boffen we met het weer. Goed voor de fotosessie.

Wel maken we kennis met de beruchte sandflies, je weet wel, een van de favoriete onderwerpen van de comments op Camper Mate. In tegenstelling tot wat de naam zou suggereren, heeft een sandfly niet veel te maken met zand. Ze kunnen overal voorkomen. Het zijn kleine vliegjes die gemeen bijten, je bloed opzuigen en als dank dagenlang een enorme jeuk achterlaten. Het beste is om al je lichaamsdelen met kleding te bedekken, zodat je ze alleen uit je gezicht hoeft te slaan. Op de terugweg verzamelen we plenty droog hout voor ons kampvuur en we hebben daar de verdere dag en avond veel plezier van. Alleen de rook al is de perfecte manier om de sandflies te verjagen.

Orepuki Tavern, 19 februari
De route gaat verder naar de zuidkust. Onderweg zien we wederom veel glooiend grasland met de bekende viervoeters. We kennen het inmiddels. De batterijen zijn leeg en we willen contact met het thuisfront. In de tavern van Orepuki, een klein dorpje aan zee, kunnen we op hun terrein staan. Als we er eten en drinken, wordt het stageld van het totaal te betalen bedrag in mindering gebracht. Belangrijker voor ons is het aanbod van wifi. De eigenaresse van de tavern heet ons welkom. Ze heeft op het menu fish & chips staan. Daar hebben we wel trek in. Behalve vakantiegangers zien we na werktijd de lokale bevolking binnen stappen voor een hapje, drankje en praatje. Het brengt leven in de brouwerij. Hoe klein een dorp ook is, een kroeg blijft voor de samenleving een centrale ontmoetingsplaats. De temperatuur is inmiddels behoorlijk gezakt en we zijn blij met het haardvuur. Geen overbodige luxe in het zuiden van NZ tijdens de zomer. En voor ons gezelliger dan met warme kleren in de campervan de avond door te brengen.
Orepuki Tavern, 20 februari

De dame van de tavern vertelde ons gisteren dat het vandaag waarschijnlijk een regendag zal worden. Het lijkt ons niet moeilijk om zo’n voorspelling te doen, gezien de enorme dikke laag bewolking boven ons. Niet getreurd. We appen met de familie, lezen het nieuws via wifi, werken aan ons verslag en foto’s, maken een wandeling naar het strand, drinken iets in de gezellige plaatselijke teahouse en we lopen terug langs de aparte bomen die allemaal dezelfde kant op groeien. Het is wel duidelijk dat de altijd aanwezige sterke wind hier de oorzaak van is. In Amsterdam hebben we de leaning houses, in NZ hebben ze de leaning trees. ‘s Avonds als de zon even doorkomt, het boven de heuvels regent en we een dubbele regenboog zien, maken we plannen waar we de volgende dag naar toegaan.
Manapouri, Motorhome & Caravan Park, 21 februari 2018
Fiordland ligt op ons te wachten om te worden ontdekt en we willen met een boot wel een tochtje maken. Daarom rijden we richting Manapouri. Er blijkt een verschil te zijn tussen een fiord en een fjord. Een fjord is ontstaan uit de opwaartse werking van de aardkorst, terwijl een fiord gevormd is door zowel die opwaartse werking als ook de inwerking van massieve gletsjers. Dit is goed te zien aan de ‘hanging mountains’ zoals de Kiwi’s de steile uitgesleten bergen noemen. Dat willen we wel eens zien!

En de reden dat de fiorden allemaal Sound worden genoemd, komt door de Engelsen. Het is een oude benaming voor een veilige plek, a sound place, om voor anker te gaan om bijvoorbeeld te schuilen voor een storm. Onze energievoorziening moet worden bijgevuld, want door het vrijstaan hebben we geen gebruik kunnen maken van netstroom. Er moet dus worden opgeladen, we hebben zin in een warme douche en we moeten de was doen. Met dergelijke wensen kom je vanzelf terecht op een kant en klaar kampeerterrein met afgebakende staplaatsen en een hoge graad van efficiënte organisatie, ofwel categorie paars. Het gebrek aan natuurbeleving weegt enigszins op tegen de weldadige luxe van het nieuw aangelegde park dat volledig is ingesteld op campers. We worden ontvangen door de eigenaresse die ons met een vet accent vraagt: ”Do ye goys loik pewer?” Het duurt even tot het bij ons doordringt dat ze vraagt of we stroom willen. Ja, dat willen we en we willen ook een tochtje door de Sound. “Ye naid a reservaition, do ye want me te doi it for ye?” Ze vertelt dat je vooraf moet reserveren voor een cruise in het Fiordengebied. Zeker nu het op dit moment het Chinees nieuwjaar is, waardoor alles is volgeboekt door vakantievierende Chinezen. De grote hoeveelheid Chinezen in NZ was ons al opgevallen. Ze vraagt voor ons na bij het boekingskantoor wat de mogelijkheden nog zijn en we kunnen over drie dagen. Snel gaan we akkoord en ze maakt voor ons de reservering. Goed geregeld en die wachttijd komen we vast wel op een aangename manier door. De rest van de dag verglijdt met huishoudelijke taken en de oriëntering op een bezoek aan Milford Sound. Het wordt morgen waarschijnlijk redelijk weer en dus is het de moeite waard om 140 km noordwaarts te rijden, we hebben immers tijd zat. Aldus wordt besloten: we gaan morgen naar Milford Sound. Yeah!
Milford Sound/Piopiotahi, Upper Eglinton, 22 februari 2018

Als we ’s morgens vertrekken, trekt de bewolking al wat open. We kijken uit over Lake Manapouri en zien richting de fiorden verse sneeuw op de bergtoppen. In Te Anau nemen we een coffee to go en we tanken de camper vol, want er schijnt verderop geen benzinestation meer te zijn. De weg stijgt, daalt en kronkelt door een fraai landschap: begroeide heuvels met daarachter steile, kale bergtoppen met verse sneeuw. De wolken om de toppen trekken steeds meer weg en de temperatuur stijgt. Kortom, de stemming in de camper is opperbest. We volgen de Eglinton River stroomopwaarts en passeren filmlocaties van LOTR, het moerasgebied uit de eerste film. Heel herkenbaar. De bergen worden hoger en steiler, zoals ook de weg hoger, steiler en smaller wordt. Bij elke bocht roepen we: ”O, kijk daar! Tjonge jonge, Prachtig!” We komen ogen tekort. In de diepte slingert de kolkende rivier en hoog boven ons zien we besneeuwde toppen. Via een tunnel komen we plotseling aan in de Sound. In de verte zien we het water glinsteren in de zon en slingerend dalen we af naar zeeniveau. Overal in de wereld waar het bijzonder mooi is, zijn ook veel toeristen en Milford Sound is hierop geen uitzondering. Volle parkeerplaatsen en bussen vol Chinezen. We parkeren in het gebied van de jachthaven en zien mensen kajakken.

Het uitzicht is adembenemend, de zon schijnt volop in een wolkenloze hemel en we blijven mooie plaatjes schieten. We lopen naar de Sound en zien de boten af en aan met toeristen aankomen en vertrekken. Bovendien scheren er voortdurend vliegtuigjes en helikopters over richting de besneeuwde top. Van rust is geen enkele sprake en toch ervaren we de magische ruimtelijkheid van de Sound. We gaan zitten op een aangespoelde boom en ‘versterven’ enigszins, zoals de Nederlandse romanschrijver Nescio zo mooi beschreef. De meeste mensen zijn al vertrokken en wij genieten nog van het uitzicht. Je kunt hier uren blijven en de kleuren van de lucht en de bergen zien veranderen naarmate de dag op zijn eind loopt. Maar wij rijden uiteindelijk de weg terug, door de tunnel en de prachtige route naar een DOC Campsite, genaamd Upper Eglinton. Als we er arriveren, worden we wederom verrast met een grandioos uitzicht. Hoeveel natuurschoonheid kun je op een dag verwerken?

We parkeren naast Fransen. Leuk om weer de Franse taal te horen. Meteen leggen we de associatie met Baron, mijmeren over hoe we onze schaapskooi in de afgelopen 25 jaar hebben verbouwd tot een Provençaals huis, bespreken we welke bouwklussen ons nog staan te wachten, hoe rustig en vredig het er is, hoe fijn we er kunnen wandelen en fietsen, hoe onze vakantiegasten genieten van de natuur, hoe gezellig we met familie en vrienden samen onder de lindetafel eten met een voortreffelijk wijntje en dat we er over drie maanden weer mogen zijn. Vanavond eten we lekker, weliswaar zonder een glas wijn.

Manapouri, Motorhome & Caravan Park, 23 februari 2018
We kunnen geen genoeg krijgen van het uitzicht en besluiten om niet meteen na het ontbijt te vertrekken. Zonde! In plaats daarvan lopen we door het drassige veld naar de rivier met helder stromend water, ons wanend in een perfecte LOTR filmset. Uiteindelijk stappen we de campervan weer in, rijden door het schitterende landschap, op weg naar Manapouri waar we overnachten op hetzelfde Motorhome & Caravan Park. We verheugen ons op de cruise van morgen!
Northern Mavora Lake, Mavora Lakes Campground, 24 februari
Boottocht door Doubtful Sound
Om 08.00 uur staan we samen met 148 anderen in de rij om in te checken voor onze gereserveerde cruise naar Doubtful Sound. De moderne catamaran ligt klaar en vertrekt stipt op tijd. We staan op het dek met een mok hete koffie en de catamaran raast vol gas over Lake Manapouri, richting de fiorden. Het meer wordt allengs smaller en de bergen hoger en steiler. Naarmate we dichterbij de Sounds komen, betrekt het meer en meer en al gauw verdwijnen de toppen in de dikke, grijze wolken. Na drie kwartier is de overkant bereikt en we stappen over op de drie gereedstaande bussen. Het stuk regenwoud dat we moeten overbruggen is 16 km en de weg gaat slingerend op en neer. Chauffeur en natuurgids Chris vermaakt ons met zeer droge humor. Eerst inventariseert hij de aanwezige nationaliteiten: “Any Kiwi’s on board? Ah, three, more than enough. Any Welsh? No? Good. Any Scots? Frogs?” (Dat is een scheldnaam voor Fransen, omdat ze kikkerbilletjes eten). Vervolgens verweeft hij nuttige informatie met totale onzin en dat werkt op de lachspieren van de reizigers. Bovenop de pas is het volledig dichtgetrokken en we zien weinig meer van de omgeving. Dat valt tegen en toch heeft het wat. Eenmaal in de Sound aangekomen is er weer meer zicht. “Misschien valt het weer mee”, zeggen we duimendraaiend tegen elkaar. We stappen met 150 man op de volgende klaarliggende catamaran en vertrekken vlot. De naam Doubtful Sound komt overigens van de Engelse Captain Cook die rond 1760 deze kusten verkende en twijfelde of hij deze fiord wel in zou varen, gezien de vele rotseilandjes die er voor liggen. Hij was daar dus ‘doubtful’ over.

Gedurende de vaart wordt er van alles verteld over het Fiordengebied. Bijvoorbeeld dat er zoveel regen valt, dat men niet telt in mm of cm, maar in meters! Gemiddeld valt er zo’n 6 tot 9 meter regen per jaar. Al dat water komt in het regenwoud terecht en pakt daar mineralen op (tanines) dat het water een donkere theekleur geeft. Hierdoor is het mogelijk dat er zwart koraal groeit in de Sounds. Het zoete regenwater is lichter dan het zoute water in de Sounds en het blijft er in een laag van 2 tot 6 meter bovenop drijven, het vermengt zich dus amper. Dit heeft grote en unieke gevolgen voor de flora en fauna in dit gebied. We horen op het dek staand al deze interessante informatie belangstellend aan en eten ons meegebrachte lunchpakketje. We waaien uit ons hemd, maar verkiezen het toch om, goed ingepakt, buiten op het dek te blijven. Het is te mooi, te uniek om zoveel natuurpracht van achter dubbelglas te ervaren. Als we aan het einde van de Sound aankomen, zien we op de rotseilandjes zeeleeuwen en een paar pinguïns. Direct staat het dek weer vol met fotograferende mensen. De zee heeft een zware deining en dus keert de catamaran om een aantal zijarmen van Doubtful Sound te verkennen. De recht uit het water oprijzende bergen zijn imposant en de Sound wordt steeds smaller.

Op een gegeven moment legt de kapitein de boot stil in een windstille bocht. Hij vertelt dat hij de motor en alle machines aan boord vijf minuten lang uit gaat zetten. Iedereen wordt verzocht om dan niet meer te lopen en stil te zijn. Zelfs het klikken van een fotocamera kan verstorend zijn. Op deze manier kunnen we de stilte ervaren die de Māori’s ook al opviel en daarom noemden ze dit de ‘Sound of Silence’. De motoren vallen stil en vervolgens de generatoren, airconditioning en andere geluidproducerende apparaten. Het wordt doodstil op de boot en we horen de vogels zingen in het regenwoud. Het geluid galmt over het water. De boot drijft langs de 1200 m hoge rotsen en we gaan op in de stilte. Een mooi magisch moment! Intussen komen de wolken steeds lager en omsluiten ons. Alle kleur verdwijnt. “Ik zie alleen maar 50 tinten grijs”, fluistert Ina. Het is zo mysterieus dat we van ontzag beginnen te fluisteren. We hebben geen zon zoals in Milford Sound, maar dit is zeker zo bijzonder. Na ruim vier uur varen op de Sound, stappen we weer in de bus bij Chris en daarna weer op de boot in Lake Manapouri. Aan deze kant van het fiord is het veel lichter en als we weer aanmeren in Manapouri schijnt de zon volop. We hebben genoten van deze zeven uur durende cruise.

Het is nog redelijk vroeg in de middag en dus besluiten we om direct door te rijden naar Lake Mavora, zo’n drie uur rijden waarvan de laatste 26 km dirtroad. Via weer prachtig berglandschap komen we aan op het DOC kampeerterrein. Het is ongelooflijk groot, overal zijn toiletten (longdrops), prachtige kampeerplekken op de heuvels, achter bosjes of direct aan het meer. Er is nog wel plek aan het meer, maar de keiharde wind staat er vol op. We kiezen voor een plek iets hoger met uitzicht op het meer en toch beschut door het bos. We doen de $16 stageld in de bus en gaan een potje koken. Pff, wat een heerlijke plek en wat een heerlijke dag!
Northern Mavora Lake, Mavora Lakes Campground, 25 februari

In de nacht gaat de wind niet liggen en er komt regen bij. De hele dag regent het en de wolken hangen laag tegen de bergen aan. “Dit kennen we van Baron in Frankrijk”, zeggen we. We brengen de dag door met lezen, schrijven aan de blog, filmpjes maken, foto’s ordenen, eten koken, enz. Tegen het einde van de middag is het even droog en we gaan een stukje lopen. Alle kampeerders zijn inmiddels vertrokken, ook diegene die aan het meer stonden. De wind is 180° gedraaid en nu zijn de plekken aan het meer juist uit de wind. We beslissen snel, we gaan verkassen en wat is dat een gemak met een camper! Tevreden kijken we nu vanuit de camper over Lake Mavora.
Lake Wanaka, Boundary Creek Campsite, 26 februari
De volgende ochtend is het half bewolkt en zien we pas hoe mooi het hier echt is. Het water in het meer is rimpelloos en weerspiegelt de bergen en de wolken. Ina blijft plaatjes schieten. Na het ontbijt en koffie buiten aan de picknicktafel betrekt het weer snel en we besluiten om de zon op te zoeken. Daarvoor moeten we naar het noorden. We willen dat doen via de westzijde van het eiland, langs de Southern Alps. Dit is een gletsjergebied waarvan ook Mount Cook (3724 m) deel uitmaakt. Er zijn op het Zuidereiland maar weinig wegen en dus moeten we eerst terug naar Lake Wanaka.

We noemen deze dag de ‘vier-merentocht’, omdat we vier grote meren aandoen. We vertrekken uit Lake Mavora, gaan via Lake Wakatipu naar Queenstown, om vervolgens over Crown Terrace af te dalen naar Wanaka. Daarna rijden we langs Lake Hawea en gaan over ‘the Neck’ naar Lake Wanaka. Een ongelooflijk fraaie route en gedurende de dag wordt het warmer en zonniger. Ondanks dat we grotendeels de route al kennen, verveelt het uitzicht ons geen moment. Door het goede weer zien we veel meer bergen en de meren kleuren azuur blauw. De bergen tekenen zich scherp af tegen de heldere lucht. We arriveren wederom op de pas bij Crown Terrace nu zien we Queenstown in de vallei liggen. Met een kopje koffie erbij zitten we er zo een uur het weidse panorama te bewonderen. De route gaat verder door een uniek stukje natuur door een smalle vallei. Op de heenweg reden we door een grauwe wolkenmassa en nu zien we ook de borden die verwijzen naar een skigebied. Aangekomen in Wanaka halen we een pizza die we ergens onderweg gaan opeten. Het stuk langs Lake Hawea is nieuw voor ons en het is wederom schitterend. “Kijk, daar staan auto’s geparkeerd op een soort landtong in het meer”, zegt Ina, al wijzend naar beneden. “Daar kunnen we onze pizza’s wel nuttigen.” Met een scherpe draai en een hobbelig en steil stukje zandpad lukt het ons om op de landtong te komen. Wauw! Prinsheerlijk zitten we uit de wind.

Lake Hawea loopt parallel met Lake Wanaka en slechts een heel kleine heuvelrug scheidt de beide meren van elkaar, the Neck genaamd. We steken over en rijden langs Lake Wanaka naar onze DOC kampeerplek aan het water, de Boundary Creek Campsite. We storten weer onze bijdrage in de bus en vinden een heerlijke plek met een doorgang naar de waterkant. Met een glas drinken zitten we nog ruim een uur in de warme avondzon aan het meer. Ina maakt een sprongetje van plezier!
Ross, 27 februari
We ervaren weer hoe wisselvallig het klimaat is in NZ, want het is bewolkt en er dreigt regen. We rijden noordwaarts met een slinger naar de westkust en we zien vooral regenwoud. De regenvarens zijn schitterend om te zien. Aanvankelijk is het gebied mooi, maar na twee uur enigszins eentonig. We zijn zeer verwend geraakt door de grote afwisseling op het Zuidereiland. Af en toe zien we door de lage grijze wolken een schimp van de bergketens met sneeuwtoppen.

De dorpen bij de gletsjer van Mount Cook zijn uiteraard volledig ingesteld op toerisme. De helicopters vliegen af en aan en overal zijn hotels, eettentjes en kledingwinkels. Hier hebben we even geen zin aan. Het is ons te druk, te duur, het weer is slecht en het lijkt erg veel op de Europese Alpen en die kennen we al behoorlijk goed. Het is wat blasé van ons, maar we vinden het niet bijzonder genoeg om hier te blijven. Dus rijden we door en vinden een plek direct aan zee in Ross. De eigenaren zijn deze camping recent gestart en hebben er een leuk geheel van gemaakt. Het terrein loopt over in het strand en ze verhuren omgebouwde zeecontainers. Ook het sanitair, het washok en de keuken is in een containercomplex gebouwd. Een bijzonder project. We kunnen hier weer genieten van een warme douche, water bijvullen, het vuile water lozen, de was doen en de apparaten opladen. Lekker hoor, even die luxe.
Renwick, 28 februari
Met ons ontbijt lopen we naar het strand. Er is weinig wind en we zitten er prima op een rots.

Vandaag lijkt heel Southland geen enkele zonnestraal te zien. Ondanks dat het zomer is, hangt er een groot wolkendek boven het Zuidereiland en doen de temperaturen ons meer denken aan begin herfst. Precies op tijd, want op 1 maart begint hier officieel de herfst. Later in de week verwacht men zonnig weer, zij het aan de noordoostkust. We zijn toe aan zon en warmte en een aangename temperatuur, dus steken we het eiland over en zetten koers naar Renwick. Na een uur rijden we door het plaatsje Greymouth en langs de rivier Grey River. De namen zijn vandaag geheel van toepassing. Alles ziet er grauw en grijs uit. Ook de bergen voor ons tonen dezelfde kleur. “Het heet vast niet voor niets Greymouth”, merkt Jeroen op. “En Nieuw Zeeland noemen we ‘New Greyland’ naar de drie tinten grijs: licht-, midden- en donkergrijs.” Afwisselend zien we glooiende heuvels, hoge, steile bergen met rivieren diep in de dalen en de kenmerkende brede rivierbeddingen. Ondanks dat de wolken over de bergen hangen en het op sommige plaatsen regent, zien we dat de natuur mooi is. Wel jammer van de bewolking. Het had nog net iets mooier kunnen zijn. Naarmate we dichter bij de oostkust tussen twee bergketens in een brede vallei rijden, zien we de druivenvelden. Aha! Hier zijn de wijndomeinen te vinden. Sinds 20 december hebben we geen glas wijn meer gedronken. Op zich wennen wij daar snel aan, maar zodra wij de velden tegenkomen, herinneren wij ons maar al te goed hoe lekker wijn kan smaken. We doen niet moeilijk, we besparen ons de moeite om tijdelijk van de alcohol af te blijven en we besluiten om een fles van de regio te kopen in de eerstvolgende supermarkt. Per slot van rekening is het onderdeel van Nieuw Zeeland. Vlak voor Blenheim ligt het dorp Renwick. We stoppen bij de Tavern annex restaurant die tevens dienst doet als motel. Het is onze eindbestemming. Deze keer slapen we op de parkeerplaats. Geen wereldplek, maar we mogen hier gratis staan als we er iets eten en/of drinken. Belangrijker nog: er is hier wifi. Soms kun je even niet zonder. Als target stellen wij dat wij vandaag en uiterlijk morgen een blogbericht en alle filmpjes op www.4x4nomads.com hebben gepubliceerd. Ook tijdens de vakantie worden doelen vastgesteld.
Clifford Bay, Marfells Beach, 1 maart
Wakker worden met zon! Hoe blij kun je dan zijn op een tweede herfstdag. Op een smal strookje grasveld staat een picknicktafel waaraan Ina plaats neemt en geniet van de warme zonnestralen. Jeroen bakt een ei en serveert het ontbijt. Na de afwas drinken we koffie in de tavern, een cappuccino double shot. Het blogbericht en filmpjes zijn klaar en publiceren we op de website. De reis wordt voortgezet. Dit keer naar Cape Campbell aan de oostkust. De free camping Marfells Beach van de DOC heeft zeer goede recensies: schone toiletten en een douche! Dat laatste is voor DOC-campingbegrippen zeldzaam. De douche is weliswaar koud, maar dat overleven wij wel.

We melden ons bij een caravan die dienst doet als receptie. “Hello. How are you? Come on in”, horen we de receptionist zeggen. Op de mat is een rode kat diep in slaap gevallen en merkt niet op dat we over hem heen stappen. Binnen zit een oude en wat morsige man op een bed in een uitgeleefde en stampvolle caravan. “Please, sit down”, nodigt hij ons vriendelijk uit, maar we weten niet waar. Overal liggen spullen, dus blijven we staan. “How are you?”, vraagt Jeroen. “Och, zozo”, antwoordt de man kreunend en steunend. Uit beleefdheid vraagt Jeroen naar zijn situatie. “Are you struggling?” De man verklaart zuchtend en op ernstige toon dat hij veel stress heeft vanwege het werk als ranger. Terwijl hij dit zegt en ons het bekende registratieformulier overhandigt, wijst hij naar het strand, de zee en de zon. Haha, grapjas! Na het invullen van het formulier en de betaling, wenst hij ons succes met het vinden van een mooi plekje en ‘lots of fun’. De campingplaats loopt parallel aan het strand en begeeft zich op drie niveaus. Op het hoogste terras, het derde balkon, ontdekken wij de mooiste plek: ietwat verscholen achter een lage struik met daarboven een gigantisch uitzicht over de baai en de grillige duinen achter ons. De zon schijnt, dus is het de hoogste tijd voor een wit wijntje, geserveerd in een limonadeglas die is gedecoreerd met kleurige streepjes. De afwezigheid van een wijnglas doet niet ter zake. De streepjes op het limonadeglas komen volgens Jeroen goed van pas om zo de maat te kunnen houden. Hij vult de glazen tot het vierde streepje, equivalent aan een ruim gevuld wijnglas. Het smaakt heerlijk en tevreden kijken we naar de baai en de bergen die in de verte te zien zijn. Voordat we gaan slapen, zien we de volle maan de baai en de duinen achter ons verlichten. Feeëriek. Het gordijn laten we open. Dat wordt genieten de komende dagen, avonden en nachten.
Clifford Bay, Marfells Beach, 2 maart
De volgende dag lacht de beloofde zon ons toe, schuift er af en toe een wolk voorbij, voelen wij een zeebriesje en is de temperatuur aangenaam. Veel doen we niet. De enige beweging is een wandeling van anderhalf uur over het brede strand. Dit smaakt naar meer, zodat we besluiten een dag langer te blijven. We melden ons bij de man van de DOC en betalen een extra nacht. Hij kijkt ons goedkeurend aan vanwege ons verstandig besluit en overhandigt ons het bekende registratieformulier. “Have fun, guys!”

In de toiletten hangt een A4tje van de president van het hoofdbureau DOC in eigen persoon met daarop de historie vermeld van deze baai. Het behoorde generaties lang toe aan de familie Marfell en de familie maakte veel gebruik van het strand en de duinen. Op een gegeven moment is het beheer overgedragen aan de DOC en die heeft de weg verhard, het landschap opgeschoond en toiletten en douches geplaatst. Meteen daarmee kwamen ook de regels omtrent het vrij kamperen en het A4tje meldt in vet gedrukte en onderstreepte letters:
“Deze regels gelden voor iedereen! Er is begrip voor het generaties lang gebruik van de baai door omwonenden, maar er gelden geen privileges!”
Deze formulering roept bij ons een beeld op van een soap die zijn weerga niet kent en waarbij GTST in het niet valt. We slaan meteen aan het fantaseren welke intriges, complotten en open conflicten de revue zijn gepasseerd. Een druipende kraan zien we als sabotage van de Marfell-clan en de over het strand scheurende quads zijn een brutale provocatie……
Clifford Bay, Marfells Beach, 3 maart
Met een wolkenloze lucht worden we wakker. Vanuit onze ‘slaapkamer’ openen wij het gordijn en de achterdeur. De frisse zeelucht waait de campervan binnen. Dit is zo slecht nog niet. Jeroen is al vlot in de benen en maakt het ontbijt klaar. Ina ligt nog in bed en vraagt of zij ontbijt op bed krijgt. “Niets daarvan”, zegt Jeroen lachend en hij trekt het dekbed weg. Tja, dan zit er niets anders op dan aan te schuiven aan de ontbijttafel.Het is zo helder, dat wij in de verte het Noordereiland zien. We weten nog niet wanneer we de oversteek zullen maken. Vooral niet te ver vooruit kijken, geen lange termijnplanning voor ons, maar leven met de dag. ’s Avonds na het eten denkt Ina zeeleeuwen in de verte te zien. Om het zeker te weten, loopt ze naar de benedenburen die in het bezit zijn van een verrekijker. Helaas, het Engelse echtpaar wist ons te vertellen dat het zeewier is. Dit hebben zij van de ranger vernomen. Wel weet de Engelsman te vertellen dat het morgen een zonnige dag wordt. Zij zitten al een week aan de baai en zijn niet van plan te verkassen. En wat wij doen? Dat zien we morgen wel weer.
Molesworth Station, 4 maart
Het blijft nog zeker een dag zonnig in Clifford Bay en toch vertrekken we. Landinwaarts zien we de toppen van de bergketen waar volgens de kaart een wit weggetje loopt. Dit duidt op offroaden. Helaas hebben wij geen 4×4 bij ons, maar het moet met de campervan probleemloos te rijden zijn, mits we voorzichtig aan rijden. Daarbij hopen we op goed weer, wat de tocht zal veraangenamen. Eerst naar de plaats Seddon om de tank vol te gooien, want onderweg is er geen dorp met winkels en al zeker geen benzinestation. Na een paar minuten slaan we linksaf. We zien het bord dat ons vertelt dat de route naar Molesworth Station, de DOC free campingsite, 100 km verderop ligt en het van daar nog 80 km naar de bewoonde wereld in Hanmer Springs is. Om eventuele claims te voorkomen, wordt er uitdrukkelijk vermeld dat je op eigen verantwoording de tocht aanvaardt, er geen mobiel bereik is in het gebied, je voldoende brandstof, eten en drinken bij je moet hebben, je afval moet meenemen en de natuur moet respecteren. Prima, voor ons geen probleem. De weg is open en dus gaan we op weg.

We rijden door de druivenvelden met daarachter de duinen en bergen als decor. Het wordt mooi. En het wordt steeds mooier! Het is nauwelijks te beschrijven. Na elke bocht en afdaling weten we slechts kreten van verwondering en superlatieven van mooi uit te roepen. De rit schiet niet op, want dit willen wij uiteraard vastleggen op foto en video. Het uitzicht is afwisselend. Aan het begin van de 100 km lange tocht tot Molesworth Station zijn de wijngaarden te zien met op de achtergrond de groenbruine heuvels. Na niet al te lange tijd zien wij een hoge bergketen zich scherp aftekent tegen de blauwe lucht. Heel goed is de hoogste top te zien van 2885 m hoog, genaamd Tapuae-o-Uenuku. Voor de Māori’s is dit een heilige berg. Door het dal stroomt een rivier in een brede bedding, op sommige trajecten langs steile rotsen. Voortdurend hebben we zicht op het brede panorama. Het is zonder twijfel de ideale foto in een vakantiegids of poster in een reisbureau. Verrassend zijn de kleurschakeringen van de bergen. De verscheidenheid van de natuur is bijzonder groot. Probeer dat maar eens op je harde plaat vast te leggen.

Onderweg zien we een aantal boerderijen, kuddes schapen en zwarte, grote koeien van voortreffelijk biefstukkwaliteit. Op de dirtroad rijden alleen de bewoners, allemaal in een Toyota 4WD van verschillende types. Hoe kan het ook anders. Met een hoog tempo razen ze op speciale banden over het gravel, een enorme stofwolk achter zich latend. Geen overbodige actie om de ramen dan even dicht te draaien. Zijn wij de enige toeristen die deze route kunnen waarderen? Bijna wel. Als we op de kampeerplaats aankomen, zien we drie tenten met daarnaast de mountainbike van de eigenaar geparkeerd. Moedig hoor. Groot respect. Richard, een jonge zestiger, komt een praatje met ons maken. Hij woont in Wellington en fietst naar Hanmer Springs. Vandaag heeft hij een rustdag genomen want de indrukken van de natuur moeten worden verwerkt en de rit is fietsend best zwaar. Dat kunnen wij mede constateren gezien het aantal stijgingen en dalingen. ”En ga je weer fietsend terug?”, vraagt Ina hem met grote ogen aankijkend. Dat dan weer niet. Hij gaat naar familie en neemt het vliegtuig terug. Ook het enkeltje blijft toch een moedige fietsactie.

De omheinde kampeerplek ligt in een kom waar een helder beekje door stroomt. Elke dag wordt het witte hek afgesloten van 7pm tot 7am. Op het terrein staat een witte lodge met kamers. Altijd praktisch wanneer tentbewoners niet in de regen willen staan om de volgende dag te moeten wachten totdat de tent is opgedroogd. Een folder beschrijft de weertypes in dit gebied: gedurende het gehele jaar kan zon schijnen, het kan regenen, sneeuwen, vriezen of dooien. Wat hebben wij een geluk met het weer. En dat bevestigt Ringo de Ranger (elke ranger noemen we gemakshalve Ringo) die ’s avonds zijn ronde doet, controleert of iedereen heeft betaald en een praatje maakt. Ringo slaapt in het witte huisje die speciaal is gebouwd voor de rangers.

Na het eten maken we nog net voordat het donker wordt een wandeling naar het verderop gelegen gehucht Molesworth Station. Het is de enige mogelijkheid om de witte huizen met rode daken te zien. Er zijn vanaf de doorgaande gravelweg weliswaar twee toegangswegen, echter alleen bestemd voor de bewoners. We lopen het hek uit en we steken de glooiende heuvel over. Rechts van ons zien we op zo’n 100 meter van ons verwijderd twee paarden en de bekende grote zwarte koeien onder bomen staan. Aan het eind van de oversteek zien we beneden ons het dorp liggen. Een bord geeft informatie over het ontstaan ervan. In de 19e eeuw kwamen pioniers hier op zoek naar graasweiden voor de schapen. Later zijn de koeien er bij gekomen. De inwoners van Molesworth Station waren volledig zelfvoorzienend. Ze hadden een woolshed en een bakkerij. Pas later is men begonnen met het verbouwen van groente, wat op deze grondsoort niet eenvoudig was. Soms kreeg men visite vanuit Blenheim, een hele onderneming. De tocht met een wagen getrokken door acht paarden duurde vier dagen. En men moest ook weer terug. Het leven in dit gebied was en is niet gemakkelijk door de extreme weersomstandigheden gedurende het gehele jaar. Er valt 670 tot 2000 mm regen per jaar, afhankelijk van het gebied. Sommige plaatsen krijgen slechts 300 mm regen. Het is niet ongewoon dat er ’s winters 45 cm sneeuw valt en gedurende acht weken blijft liggen. Zelfs in de zomer kan het sneeuwen. Gemiddeld 230 dagen in het jaar komt er vorst voor. De hoogteverschillen in Molesworth varieert tussen de 600 en 1800 meter. Molesworth Station ligt op een hoogte van 890 m. Men kan zich wel voorstellen dat de temperatuur-verschillen hier enorm zijn.

Onderweg hebben we enkele boerderijen gezien. De schapen en koeien die zij houden, hebben een enorm groot terrein om in te grazen. Niks geen weilandje of stal. Vaak is het vee ver van de boerderij verwijderd. De boeren hebben zich weten te settelen in dit afgelegen gebied. In een tijdschrift lezen we dat de boeren het land in bruikleen hebben tot 2020. Daarna wordt besloten welke bestemming het gebied krijgt. Iedereen mag er over meepraten waardoor het voor de bewoners onzeker is of zij er kunnen blijven wonen en werken.

Op het bord lezen we informatie over de plantengroei en de kea, een zwarte vogel. De kea’s zijn tegenwoordig beschermd nadat ze vroeger in grote getalen werden gedood. De vogels zaten op de rug van de schapen en doodden ze als prooi. Er was geld te verdienen voor elke kea die werd gedood. Het was zelfs een dubbele beloning, want de vogel werd vervolgens gekookt in een smaakvolle stoofpot.

Op het randje van dag en nacht besluiten wij terug te wandelen naar onze campervan. De grote zwarte koeien die voor de wandeling nog onder de bomen stonden, zijn nieuwsgierig geworden. Twee wandelaars, altijd interessant. In een rij zien wij de stoet van zeker 30 robuuste viervoeters achter elkaar lopen en ons pad doorkruisen. Als ze ons zien, stopt de rij. Wij kijken naar de beesten, zij naar ons. De voorste blijkt een stier te zijn en tevens de leider van de dames. Hij gooit zijn kop met vervaarlijke horens omhoog en maakt zich groot. Ai! Het gezelschap is meteen minder leuk geworden. Vooral wanneer de stier een paar stappen onze richting oploopt. Wat nu? Ze zijn toch min of meer ‘wild’, denken wij en dan weet je maar nooit hoe ze zullen reageren. De stier is tot de onzalige gedachte gekomen om nog verder dreigend onze kant op te lopen. “Laten we om de heuvel heen lopen”, zegt Ina, “ik vind het eigenlijk wel wat eng worden en heb geen zin in gedoe.” Eerst dalen we de heuvel af totdat wij uit hun zicht zijn en gaan we met een grote boog om de kudde heen. Na enige minuten lopen zegt Jeroen zacht: “Ik denk dat ze er niet meer zijn. Aan het geroffel van de hoeven te horen, zijn ze een andere kant op gerend. Ik kijk wel even.” Ina neemt polshoogte en loopt omhoog. Verbaasd ziet zij de kudde verderop weer onder dezelfde bomen staan, precies op onze nieuwe route. We lopen in tegengestelde richting en als de kudde ver van ons is verwijderd, steken we snel de berg over en voelen wij ons veilig in onze eigen omheining. Het lijkt een avontuur van niets, maar je kunt met zo’n drieste onvoorspelbare, stier en zeker in de schemer beter voorzichtig zijn. Nog even kijken we naar de maan die de bergen verlicht, observeren enkele zichtbare sterren en stappen de campervan in. We slapen op een hoogte van 900 meter. Zo hoog hebben we nog niet geslapen en we verwachten dat het in de nacht kouder zal zijn dan we gewend zijn. We kruipen onder het dekbed met een extra laken over ons heen. Nog nagenietend van de fantastische tocht van vandaag, vallen we in slaap.
Waiau, Mt. Lyford Lodge, 5 maart
Bij elke kampeerplek vergt het enig nadenkwerk om zo te parkeren dat we bij goed weer buiten in de zon kunnen ontbijten. Overal ter wereld komt de zon in het oosten op, echter onder de evenaar draait de zon van rechts naar links. Het ontbijt is dit keer in optima forma, met zon, zonder sandflies. We breken snel op, want we hebben nog een 80 km lange offroad route te gaan en vervolgens nog een uur naar Waiau. Er zijn meer wolken in de lucht dan gisteren, maar nog steeds is het helder weer. Ook dit deel is prachtig.


We zijn nog maar net op weg of voor ons zien we een fietser. Als we hem passeren, zien we dat het Richard is. We zwaaien naar elkaar, wij relaxt rijdend in de campervan, hij lopend met de fiets aan de hand vanwege de zeer steile gravelroad. Het is ook geen doen om dit stuk te fietsen. Even later rijden we over de Wards Pass. Opnieuw slaat de verwondering toe. Voor ons stroomt de Saxton River die zich voegt bij de Acheron River. Samen slingeren zij zich door een enorm wijde vlakte waar geen huis is te bekennen. Niet voor niets noemt men dit gebied heel toepasselijk Isolated Flat. Aan het eind van dit gebied staan we boven op de Isolated Saddle met het enorme uitzicht op het stroomdal. “Stop maar, het is tijd voor een koffiestop”, zegt Ina. Jeroen geeft direct een draai aan het stuur en parkeert de campervan. We stappen uit, koken water, klappen de tafel en stoelen uit en genieten even later van de Torajakoffie in de warme zon. “Het lijkt wel zomer,” grapt Jeroen. Ina zet het tweede kopje koffie terwijl Jeroen de omgeving verkent en de informatieborden bestudeert.

Als hij terug komt, vertelt hij over de berg die achter ons ligt en de naam Mount Augarde draagt, vernoemd naar Ivanhoe Stanley Augarde. Het is een droevig liefdesverhaal van de 24-jarige jongeman, drama ten top. Hij werd smoorverliefd op Kate Gee die mijlen ver weg woonde. Echter, zij wilde zijn liefde niet beantwoorden en wou het contact verbreken. Ivanhoe liet het er niet bij zitten en hij smeekte haar in een brief om van gedachten te veranderen. Vervolgens vroeg hij één van de werkers, German Charlie of hij de brief aan haar wilde overhandigen. Dat wilde hij natuurlijk wel voor hem doen. Maar hij was nieuwsgierig van aard, opende de brief en deelde de inhoud met de andere werkmannen. Ze maakten hem belachelijk en ze hadden er vast en zeker de grootste lol om. Ivanhoe kwam hier achter, nam uiteindelijk zijn geweer en schoot German Charlie dood. Vervolgens keerde hij terug naar de vallei en pleegde zelfmoord. Een eeuw later is de berg naar hem vernoemd.

“Wat een zielig verhaal”, zegt Ina. “Het is ook altijd hetzelfde liedje. In veel landen weet men een dergelijk liefdesverhaal te vertellen, al dan niet waargebeurd. Het lijkt warempel wel op het verhaal van de Franse film ‘Manon Des Sources’ van Marcel Pagnol.” Jeroen begrijpt direct de vergelijking. Regelmatig kijken we in Frankrijk naar deze film, prachtig in beelden van de Provence vastgelegd. Het verhaal verloopt in een traag tempo, complotten worden er gesmeed, de acteur Daniel Auteuil, die overigens zijn rol volmaakt uitvoert, wordt verliefd op de jeugdige Manon, zij heeft geen trek in hem, hij is ten einde raad en eind van het liedje is dat hij zich van zijn leven berooft. Tranentrekkend en dramatisch. Ina vraagt zich nog af waarom men ooit heeft besloten een berg naar een moordenaar te vernoemen. Deze vraag blijft op dit moment onbeantwoord.
Ondanks dat we voor het weer en het fantastische uitzicht, waar we niet op uitgekeken raken, gerust kunnen blijven zitten, breken we toch op. We vervolgen de weg en we zien de Acheron en Alma River bij elkaar komen. Men noemt het the Devide.

Even later zien we reizigers te paard op ons af komen met extra paarden die de bagage dragen. Ook een fijne manier om te reizen. De paarden lopen stapvoets waardoor je alle tijd hebt om rond te kijken. En wie fietst er voor ons met een kleine stofwolk achter zich? Richard! Hij zwaait dit keer uitbundig naar ons. Blij met de snelle afdaling.

We volgen de gravelweg die overigens goed begaanbaar is. In de winter en na een aantal fikse regenbuien zal dat wel anders zijn. De weg wordt dan ook gesloten. Nog steeds hebben we uitzicht op de bergen wat wij niet saai, wel boeiend vinden. Wij krijgen er in ieder geval geen genoeg van. Langzamerhand rijden we het gebied uit via Jacks Pass. We zien de bergen groener worden. Na de afdaling met schitterend uitzicht op de volgende bergketen arriveren we in Hanmer Springs, draaien de geasfalteerde weg op, rijden langs de rivier Waiau en komen na een uur aan in Mt. Lyford Village. Bij het motel volgen we de aanwijzing op het bordje en parkeren op de juiste plek. Als we het restaurant binnen lopen, krijgen wij een warm onthaal van twee dames die achter de bar staan. Eén van hen geeft ons een rondleiding langs de keuken, sanitair en het washok en wenst ons een prettig verblijf. Inmiddels is het bewolkt en koud geworden. Na een lange reisdag trakteren wij onszelf op een maaltijd in het restaurant. De eigenaren zijn zeer vriendelijk. De man, tevens de kok, vertelt dat er in de winter wordt geskied. Hij toont ons een foto met de ingesneeuwde lodge. “Elk jaar valt er veel sneeuw. Soms zoveel, en dat gebeurt regelmatig, dat men vanaf de top 16 km naar beneden kan skiën tot aan het motel.” Het klinkt aantrekkelijk, maar wij denken dat we een tweede kostbare vakantie naar Nieuw Zeeland toch maar overslaan.
Waiau, Mt. Lyford Lodge, 6 maart
Vandaag hangt de bewolking laag en het regent de hele dag. Geen verloren dag voor ons. We maken filmpjes van de tocht door Molesworth Station en schrijven verder aan het reisverslag. ’s Ochtends krijgen we bezoek van Inge. Zij fietst alleen door NZ en ze vraagt ons of ze een lift kan krijgen naar het noorden richting Picton. Ze wil een deel van de Queen Charlotte Track fietsen. Toevallig rijden wij dezelfde kant uit en ze kan morgen met ons mee. ’s Avonds eten we met zijn drieën in het restaurant. De kok heeft gisteren lekker voor ons gekookt en dat zal hem een tweede keer ook wel lukken, denken wij.
Keneperu Sound, 7 maart
Zodra we na het ontbijten de bagage en mountainbike van Inge de campervan hebben ingeladen, rijden we door de bergen richting noordoost. De wolken krullen zich ook vandaag om de toppen, maar we zien genoeg om de schoonheid van de omgeving te bewonderen. We bereiken de oostkust en tevens de vele wegonderbrekingen vanwege de aardbeving van 2016. Eén rijstrook wordt steeds afgezet, waardoor de reis langer duurt dan normaal. We mogen passeren met een gangetje van 30 km/u. De ‘Camper Mate-app” heeft ons voor het oponthoud al gewaarschuwd. In een langzaam tempo rijden we langs de zee en de kliffen. Dan zien we de zeeleeuwen op de rotsen liggen. Eerst één, dan twee, drie, vier en vervolgens heel veel. Als we uitstappen, horen we de jonge zeeleeuwen roepen en over de kliffen naar hun moeder hobbelen. Heel schattig. In Doubtful Sound hadden we voor het eerst een paar zeeleeuwen gezien, maar hier zien we heel veel kolonies bij elkaar. De foto’s en filmopnames vallen wat tegen, want de schutkleur is zeer effectief: bruine bultjes op bruine rotsen. Met enig voorstellingsvermogen zie je daar zeeleeuwen in.

In Picton kopen we tickets voor de oversteek naar het Noordereiland. Het is noodzakelijk om in het hoogseizoen van tevoren online te boeken. Nu we vlakbij Picton zijn, besluiten we het direct maar te regelen. Een aantal boten zijn al volgeboekt. Wij besluiten om op 13 maart om 14.00 uur naar de Hoofdstad Wellington te varen. Mooi geregeld. Het is over zeven uur als we Inge afzetten bij haar plaats van bestemming. Wij wensen haar succes en veel plezier. Het zal vast een mooie tocht worden met een prachtig uitzicht op de sound. Vandaag is het plan om naar Titirangi Bay te rijden. We zien hier van af. Er is nog een uur te gaan over een gravelroad die in het donker nauwelijks zichtbaar is, zo ook het uitzicht. “Zonde”, zeggen wij tegen elkaar. We rijden daarom tien minuten terug naar Kenepuru Head waar een DOC kampeerplaats is. Op het grote terrein staan vier campervans. Plaats te over om een plekje uit te zoeken voor een rustige overnachting.

Titirangi, 8 maart
Onze buren zijn vroeg uit de veren en wij horen ze vertrekken. Kort daarna stappen wij ook uit bed. We zien dat we aan het eind van de Keneperu Sound staan. Dit keer doen we een snel ontbijtje, zodat we kunnen vertrekken naar Titirangi Bay. Niet iedereen wil de vele kilometers over deze dirt road naar het uiterste noordelijke puntje van het Zuidereiland rijden, waar de weg ophoudt en je op een baai uitkijkt. Er zijn genoeg baaien die via de asfaltweg zijn te bereiken. Wij willen dat juist wel. Alle comments op de app van ‘Camper Mate’ zijn lovend over de plek. Onze verwachtingen zijn daarom hoog. Na gehobbel en gerammel bereiken we het hoogste punt. Zo’n 450 meter beneden ons ligt Titirangi Bay. Fabuleus. Wat een plaatje! De gravelweg leidt ons via vele bochten en langs een stel koeien en schapen naar het 0-punt. Ina opent het hek en Jeroen rijdt de campsite op. Ook hier grazen de schapen, enigszins gewend aan de rustige gasten. Wederom staan we op het mooiste plekje van de camping, vinden wij zelf. De andere gasten zijn vier locals die hier permanent hun caravan hebben gestald en met de boot vanaf het strand zo de zee invaren om te vissen.

We melden ons bij de boerderij om te betalen en maken kennis met Rachel, de eigenaresse. Zij en haar man wonen hier al 23 jaar. Achttien maanden geleden zijn ze begonnen met de campsite. Ze bezitten veel schapen en koeien en het is keihard werken. Na vele jaren dit werk te hebben gedaan, willen ze de farm verkopen. Zelf vinden ze dat ze niet geïsoleerd wonen. Je went er aan om je boodschappen drie uur verderop te doen en het is een mooie tocht. We vragen haar of we hier kunnen wandelen. “Oh yeah, sure!”, zegt ze. Ze loopt ons op haar sokken voor om de berg aan te wijzen waar we kunnen wandelen. “Daar het pad naar beneden volgen, pas bij de dennen over het hek klimmen anders loop je in het weiland van de stier (daar hebben we inmiddels slechte ervaringen mee), schuin naar boven de berg op lopen voorbij de schapen en de koeien richting het bosje, dan kom je vanzelf op het zandpad. En dan kun je heel, heel ver lopen. Bij haar laatste zin maakt ze grote armgebaren richting de berg. Dat lijkt ons geweldig. Nu nog hopen dat het weer een beetje meewerkt.

Wij lopen terug naar de camping om een avondpotje te koken. Vanwege de enorme wind eten we binnen en bewonderen het uitzicht in de baai. Niet slecht!
Titirangi, 9 maart
Het was ons het nachtje wel. De enorme windvlagen logen er niet om waardoor wij regelmatig en letterlijk wakker werden geschud. Zo konden we meteen naar de mooie sterrenhemel kijken. Een bijkomend en niet geheel onbelangrijk voordeel van de wind is dat het is opgeklaard en we ’s ochtends tegen een blauwe hemel aankijken als we het gordijn opzij schuiven. De harde wind is echter nog steeds aanwezig, dus buiten zitten is niet echt aangenaam. We trekken onze windstopper aan, nemen de rugzak mee en wandelen het pad af, langs de stier. Het eerste deel gaat steil omhoog waardoor we meteen een groots uitzicht hebben op de blauwe lucht en de blauwe zee. We krijgen het vanzelf warm door de klim en de zon. Ver beneden ons zien we de campervan als een klein wit stipje. Onderweg komen we veel schapen tegen. Eerst kijken ze ons aan en als we te dichtbij komen, rennen ze voor ons uit en vluchten de berg af totdat ze op een veilige afstand van ons zijn verwijderd. Als we de berg voor de helft hebben bewandeld, zoeken we tussen de schapenshit en de koeienvlaaien een plaats om te lunchen. Drie schapen die verder op in het gras liggen, kijken ons nieuwsgierig aan. Omdat wij rustig zitten, maken zij geen aanstalten om weg te lopen, maar ze houden ons wel in de gaten. Pas als we opstappen, rennen ze hard de berg af.

Het pad lijkt niet te eindigen, wat ons goed bevalt. Hoe hoger we komen, hoe meer eilanden we in de verte zien. Af en toe openen we een hek om de weg te vervolgen. Totdat er op een hek staat dat het achter de omheining niet voor publiek toegankelijk is. Dat is jammer! Wij hadden nog wel verder willen wandelen. We lopen het pad terug en kijken omhoog naar een topje. Jeroen heeft altijd de drang om naar het hoogste punt te gaan en Ina voelt al aankomen dat het ook nu weer het geval is. Er is geen pad die ons daar naar toe brengt, dus dat wordt klimmen. Hoger op de berg waait het behoorlijk. Soms moeten we zelfs ‘plat’ tegen de berghelling hangen. Na een half uur staan we onder de top. Verder lopen is te gevaarlijk vanwege de steilte en de wind. Het uitzicht is gigantisch. We dalen uiteindelijk weer af naar de baai en via het strand bereiken we de campsite. Tijd voor een borrel en nagenieten van de schitterende tocht. We zijn het er over eens: Titirangi Bay is een waanzinnig mooie, besloten, afgelegen, liefelijk en tegelijkertijd ruige plek waar maar weinig mensen komen. We hebben genoten van de natuur en de rust. Op de app van Camper Mate hebben we een comment toegevoegd:

Indeed it is a long and winding road to get to Titirangi Farm, but it is worth every minute of it. The campingsite is fabulous and everything you need is there for a pleasant stay. We walked up on the hill, passed the sheep and enjoyed the great view. The owners are very friendly. Thank you for sharing this ‘best kept secret’.
Marahau, Sandy Bay, 10 maart
Over drie dagen vertrekt onze geboekte ferry. Genoeg tijd om naar Sandy Bay te rijden. We hebben de kaart erbij gepakt en we dachten dat het er, alleen al om de naam, wel mooi zal zijn. Eerst een uur terug over de gravelroad, aan het eind van de weg rechtsaf en rijden richting Linkwater. Als we door Havelock rijden, zien we veel restaurants waar ze ‘greenlip mussels’ aanbieden. Wij hebben geen idee wat voor soort mossel het is, maar Ina is vastberaden om er op de terugweg te eten. Een vergelijkend warenonderzoek met de Zeeuwse mosselen zoals Jeroen ze klaar maakt (en die zijn fantastisch!), is altijd een culinair onderzoek waard. Ze verheugt zich er nu al op.

Nelson is een grotere plaats waar veel toeristen komen voor het strand en de watersport. Het is er een drukte van jewelste. File! Waardeloos! We zitten er midden in en we kunnen alleen maar aansluiten. Gelukkig is de file van korte duur en we rijden langs de kust naar Marahau. De smalle weg doet ons sterk denken aan de Côte d’Azur, het kronkelt en slingert zich een weg langs de bergen en inhammen, met steeds uitkijkjes over de diep blauwe zee. Prachtig! Bij aankomst bij de kampeerplek blijkt deze vol te zijn. Duidelijk te zien aan het bord [no vacancy] en aan de vele campers op een rij. Ina gaat op onderzoek uit en Jeroen staat wat hulpeloos om zich heen te kijken. Dat trekt blijkbaar de aandacht van een dame op middelbare leeftijd: ”Can I help you? Want a place? O dear, no reservations? Lots of people make that mistake. Maybe you can ask at the office, sometimes they find a place somewhere.” Jeroen loopt naar het kantoor dat we in eerste instantie voorbij zijn gereden en treft daar Ina aan. Ze heeft al wat kunnen regelen. We kunnen staan op een plaats voor een tent en dan de volgende dag verplaatsen naar een camperplek die dan vrijkomt.

De hulpvaardige dame blijkt samen met haar man het beheer van de kampeerplek te doen en we kletsen nog even met elkaar door. De reden dat alles zo vol is, komt door de cycloon van drie weken geleden. Een camping in de buurt is volledig gesloten en een ander heeft maar de helft aan plekken beschikbaar. Alles is door modderstromen uit de bergen bedolven en daarvan hadden we ook al de sporen onderweg gezien. Merkwaardig dat we hier niets van hebben mee gekregen. Op dat moment zaten wij aan de zuidkust bij Orepuki bij de tavern. De bewoners en gasten hoorden we er niet over spreken en ook het thuisfront heeft niet geïnformeerd of wij in de buurt waren van de cycloon. Wel herinneren we ons dat het hele Zuidereiland verpakt was in een donker wolkenpakket.
Marahau, Sandy Bay, 11 en 12 maart
De volgende twee dagen is het prachtig weer, zoals is voorspeld. De zon schijnt volop en we verplaatsen de camper. Nu hebben we stroom en wifi en kunnen we weer wat foto’s en video’s plaatsen op de blog. Verder verstrijken de dagen met lezen, wandelen, liggen op het strand en vakantie vieren.

Picton, 13 maart
We vertrekken op tijd, half 8 in de ochtend, en rijden op ons gemak naar de ferry in Picton. We hebben ruim de tijd voor de tocht van 3,5 uur en dus nemen we de mooie en langzame route langs de Sound. We komen weer langs Havelock, maar in de ochtend is het wat vroeg om aan de mosselen te gaan. “Dan eten we de mosselen wel op het noordereiland”, zegt Ina, enigszins teleurgesteld. Als pleister op de wonde nemen we koffie met iets lekkers erbij. Jeroen regelt intussen het bijvullen van de gasfles.

Picton ligt er rustig bij. We vinden eenvoudig de weg naar de terminal, want alles staat goed aangegeven. We wachten een half uurtje en kunnen dan de ferry oprijden. We gaan direct naar het hoogste dek en vinden een bankje om van daar afscheid te nemen van het Zuidereiland. De ferry verlaat stipt op tijd de haven en vaart door de Queen Charlotte Sound. Dit is een schitterende bonus op de maand die we hebben doorgebracht op het Zuidereiland. Bye, bye, it was awesome!

Wellington, 13 t/m 15 maart
De oversteek van Picton naar Wellington is werkelijk prachtig. We varen zoals gezegd door de Queen Charlotte Sound en met een aangenaam zonnetje op onze gebruinde koppen genieten we van de mini-cruise.

We zien het Zuidereiland aan ons voorbij glijden, met groene berghellingen die steil in het donkere water van de fjord verdwijnen.
Zodra we op open zee komen, zien we het Noordereiland al duidelijk liggen. Het verschil tussen de havens van Picton en Wellington is groot. Picton is pittoresk, kleinschalig, rustig en groen.
Wellington wordt gemarkeerd door een uitgebreide containerhaven en industriële activiteit met fabrieken, hijskranen en opgestapelde containers. De heuvels rondom de baai zijn bezaaid met witte huizen.

Het centrum heeft zelfs een aantal bescheiden wolkenkrabbers. Kortom, we zijn in de officiële hoofdstad van Nieuw Zeeland! Via de Campermate app zijn we op het spoor gekomen van de mogelijkheid om met onze camper in de tuin van Nieuw Zeelanders te overnachten. Brendan en Clare bieden hun oprit aan en met de routeplanner rijdt Ina er in één streep naar toe. Het welkom door Brendan is hartelijk en hij wijst ons de faciliteiten: een eigen toilet en wastafeltje in een golfplaten doos in de tuin, water uit de tuinslang, elektriciteit en WIFI. We zijn er helemaal blij mee. Inmiddels is het etenstijd en we gaan luxe uit eten bij de Chinees Takeaway die we onderweg zijn tegen gekomen. De volgende ochtend nemen we een koude douche met behulp van de tuinslang. Met sarongs weet Jeroen een soort douchegordijn in elkaar te knutselen. Met een ingesopt hoofd begroet hij vanachter de sarongs passerende buurtbewoners die nauwelijks onder de indruk lijken te zijn.

Net als we van plan zijn koffie te gaan zetten, parkeert er een pick-up voor onze oprit en er stappen twee stoere bushboys uit die met knetterende bosmaaiers het gras bij de buren gaan kortwieken. Na verloop van tijd wordt het ons duidelijk dat ze ook het gras in ‘onze’ tuin gaan maaien. Hoog vliegt het gras tegen de camper op. Daar gaat onze geplande koffiepauze in het zonnetje. Door het tumult komt Brendan naar buiten. We raken aan de praat en hij nodigt ons uit voor een kopje koffie. “Prima”, zeggen we “en dan nemen wij de koffie uit Sulawesi mee, die moet je proeven!” Zijn zus Clare blijkt ook thuis te zijn en we hebben zoveel gespreksstof dat het al tegen twee uur loopt als we in de stadsbus zitten, richting centrum. Behalve de stad verkennen, heeft Ina nog een doel: slippers kopen die niet meteen kapot gaan, goed lopen en ook nog enigszins elegant zijn. Ze slaagt in een chique winkel voor sportschoenen en de prijs is navenant…

De stad bevalt ons wel, niet te hectisch, leuke winkels en een mooi aangelegde kade langs de baai. ’s Avonds kunnen we niet echt een keuze maken uit de vele restaurantjes. “Ik heb wel zin in Thais, of Grieks, of zullen we daar Indiaas gaan eten?” En dan zien we opeens het Mosselrestaurantje. Eindelijk kunnen we de fameuze ‘Greenlip Mussels’ gaan proeven. De barman legt ons de spelregels uit: zoek een plekje, bekijk de kaart en kom je bestelling aan de bar doorgeven. Na afloop je vuile vaatwerk zelf bij de keukenbalie neerzetten. Okay Mate! De inrichting van het duistere restaurantje is op z’n zachtst gezegd bijzonder. De tafels bestaan uit carrosserie-onderdelen van oldtimers en verder van alles aan de muur en plafond. We nemen plaats aan de motorkap van een Buick, kijken onze ogen uit en kiezen de greenlip mussels in verschillende sauzen. De bestelling geeft de barman via een tuinslang met een trechter eraan door aan de keukenbrigade. Tja, bijzonder èn effectief. De greenlip mussels blijken joekels van mosselen te zijn met een felgroene rand, vandaar de naam. We eten heerlijk voor een kleine prijs.

De volgende dag gaan we naar Wellington Waterfront, de kade langs de baai. Veel joggende mensen en jongelui op skateboards, kunstwerken in verweerd hout en glad metaal. Vaak komt het nationale symbool van Nieuw Zeeland terug, namelijk de boomvaren. We bezoeken het Te Papa museum, het gratis nationaal museum van Nieuw Zeeland waar de historie van de Maõri’s wordt belicht.

Uiteindelijk is het een triest verhaal: het gesloten verdrag tussen de Westerse kolonialisten (de Engelsen) en de Maõri’s werd verschillend geïnterpreteerd. De Maõri’s dachten dat ze soevereiniteit zouden krijgen onder de Engelse Kroon, de Engelsen eisten dat ze zich zouden onderwerpen aan de Engelse Kroon. Dit mondde uit in een kansloze bloedige oorlog voor de Maõri’s. Na een aantal uren zijn we moe en hongerig en gaan een echte hamburger eten in een fraai ingerichte bar/restaurant, met omgedraaide lampenkappen aan het plafond en dienbladen aan de muur.
Waverley Beach, 16 maart t/m 18 maart
In de ochtend nemen we afscheid van Brendan en Clare en gaan we eerst langs de WETA-workshop. Dit is een werkplaats waar allerlei attributen en miniaturen worden gemaakt voor films, zoals voor Lord of the Rings (LOTR). Bij de ingang staan bijna drie meter hoge trollen ons op te wachten, zeer levensecht.

We blijven wat hangen in de winkel en besluiten niet mee te gaan met de rondleidingen. Er is immers in de winkel al veel te zien en Brendan heeft ons van te voren ingeseind dat de rondleidingen niet veel extra’s bieden. Na een uurtje vertrekken we naar het noorden en rijden langs de oostkust door een glooiend wat saaiig landschap, het mooie weer achterna. Ongeveer een uurtje ten zuiden van New Plymouth gaan we bij het plaatsje Waverley op zoek naar de overnachtingsplaats. We moeten ons eerst melden bij de bibliotheek om te betalen ($ 12 per nacht) en om de code voor het sanitairblok te krijgen. We rijden de laatste 5 kilometer naar de kust en komen op een keurig gemaaid leeg grasveld uit met overal palen voor elektriciteit en water. De code geeft ons toegang tot de toiletten met warme douches en we zoeken een plek zoveel mogelijk uit de wind, want die staat goed te bulderen. We zien nog net de ondergaande zon de kliffen oranjerood kleuren en dat steekt fantastisch af tegen het zwarte zand van het strand en het vele vergrijsde drijfhout. Hebben we toch weer een prachtige plek gevonden zonder medekampeerders!

De volgende twee dagen is het prachtig weer, staalblauwe lucht met een koesterende zon en een verkoelende stevige wind. De dagen worden gevuld met lummelen, hetgeen betekent uitgebreid ontbijten, koffie drinken, lezen, wandelen naar het strand en langs de kliffen, potje koken, spelletje spelen en slapen.

De zee doet voortdurend een aanslag op de zanderige kliffen, waardoor er grotten ontstaan. Regelmatig verdwijnt er een stuk klif in de zee en we kwamen er achter dat 5 jaar geleden de ‘Waverley Arch’ is ingestort. Op internet vonden we daarvan de foto’s. Gelukkig is er nog steeds veel te genieten van deze prachtige kust.
Tangarakau, Ghost Town 19 – 20 maart

We zijn van plan de slapende vulkaan Mount Taranaki te bezoeken en rijden door een saai, vlak agrarisch gebied richting de klassiek vormgegeven vulkaan van 2518 meter hoog. Hoe dichterbij we komen, hoe imposanter de berg is. Van zeeniveau naar 2500 meter is niet niks. Maar het wordt ons ook duidelijk dat het bovenste deel in wolken is gehuld. Over een smal bochtig weggetje door het regenwoud stijgen we snel tot het eindpunt van de weg: een grote parkeerplaats en het begin van vele wandelroutes. Het plan is om hier gratis te overnachten en een flinke bergwandeling te gaan maken, maar het trekt volledig dicht en het ziet er niet naar uit dat het snel zal gaan opklaren. We zijn het snel eens en gooien het plan om: we gaan de ‘Forgotten World Highway’ rijden! Deze route is een poging geweest om het binnenland te ontsluiten middels een spoorlijn tussen de mijnbouwgebieden en de havens. Het gebied bestond uit regenwoud met zeer steile heuvels en een drassige bodem en was zo goed als ontoegankelijk. Vandaar de toepasselijke naam, want er kwam geen hond.

Tegenwoordig is het terrein grotendeels ontgonnen en hebben de bomen plaatsgemaakt voor duizenden schapen. Toch is het nog steeds een leeg gebied zonder dorpen en is de naam dus nog steeds van toepassing, alhoewel de aanduiding ‘Highway’ de lading niet dekt. Er is zelfs een lange strook weg onverhard. We genieten van deze prachtige rit, zeer de moeite waard. Bij Taumarunui verlaten we de Highway en rijden over een hobbelige gravelweg langs de in onbruik geraakte spoorlijn. We overnachten in Ghost Town Tangarakau waar nog een camper op het grasveldje staat naast een paar kleine, in een kring opgestelde blokhutten.

De volgende (zonnige) ochtend zien we waar we terecht zijn gekomen. We staan in een kleine ronde vallei, omringd door beboste heuvels. Een bescheiden ingericht museumpje maakt ons de historie van deze plek duidelijk.

Bij de aanleg van de spoorlijn, begin 20e eeuw, stuitte men hier op zeer harde rotsgrond en met tunnels probeerde men een doorgang te forceren. Hiervoor had men zware machines nodig die veel energie verbruikten. Bij toeval ontdekte men in de buurt steenkool en men kon daardoor een eigen energiecentrale bouwen. Dit trok allerlei werkzaamheden aan en dus mensen. Een levendige gemeenschap met 1200 bewoners was het gevolg. Zodra de tunnels waren gerealiseerd en de steenkoollaag uitgeput, vertrokken de mensen echter weer en lieten Tangarakau achter als een Ghost Town.

De spoorlijn is slechts 70 jaar operationeel geweest en wordt nu alleen nog gebruikt voor toeristische trips met omgebouwde golfkarretjes. In de middag wandelen we de kloof in, door het regenwoud en langs de in de diepte snelstromende rivier. Voorzichtig klauteren we naar beneden en verblijven de rest van de warme zonnige dag op een gladde rots aan het water.
Lake Taupo, 21 maart

We trekken verder over de Forgotten World Highway richting Lake Taupo. De weg is onverhard en voert door dicht regenwoud, met metershoge boomvarens en bemoste luchtwortels. We vinden het prachtig! Na verloop van tijd opent het landschap zich meer, de heuvels worden minder steil, het regenwoud maakt plaats voor landbouwgronden, de weg is geasfalteerd en we komen weer door dorpjes heen. De wereld is hier niet meer vergeten.

Tegen het einde van de middag rijden we langs Lake Taupo, een gigantisch binnenmeer, omringd door lage heuvels. We vinden het niet zo spectaculair, verwend als we zijn. Volgens de Campermate app kunnen we gratis overnachten aan de oever van het meer. De campsite blijkt een groot parkeerterrein te zijn met plek voor wel 75 campers, die er gedurende de avond ook allemaal komen. Zonder rekening te houden met enige privacy worden de campers bumper tegen bumper geparkeerd, want iedereen wil uitzicht hebben op het meer. We rijden onze kleine handzame Toyota op een talud waar die grote bakken niet kunnen komen en hebben zodoende toch nog een leuke plek. Het is zwaar bewolkt, soms regent het licht en door de stevige wind schudt ons huisje heen en weer. We delen samen met de 75 andere campers één toilet…. De volgende ochtend gaan we tanken in Taupo en zoeken een plek om de lege wijnflessen achter te laten. Dat valt nog niet mee, want hier wordt het glaswerk wekelijks bij huis opgehaald en dus zijn er geen glascontainers. Op advies van mensen bij een koffietentje deponeren we de flessen in de afvalbak en vervolgens raken we, onder het genot van een kopje koffie, gezellig aan de praat. We krijgen de tip mee om in ieder geval langs de jachthaven van Taupo te rijden en vervolgens langs de Huka Falls.

Met lage verwachtingen gaan we naar de watervallen, want we hebben al heel veel watervallen gezien in ons leven en het komt allemaal op hetzelfde neer: vallend water. Echter, wat we hier zien is van een andere orde: het blijkt de overloop te zijn van Lake Taupo en de aanvankelijk brede rivier die uit het meer stroomt, versmalt zich tot een natuurlijk kanaal van slechts 10 meter breed. Dit leidt tot een bulderende stroomversnelling tussen de verticaal uitgesleten rotswanden en dat is gaaf om te zien. Een mooi bruggetje erover maakt het compleet. Dat vindt iedereen en dus wordt het bruggetje bezet door horden selfies makende toeristen.

We rijden door naar de Oostkust, naar Hawke Bay, want daar is het de komende dagen mooi weer. De route gaat door geothermisch gebied en overal zien we kleine stoomwolkjes de lucht in kringelen. Heel apart om te zien. Ook apart zijn de grote aantallen pampasgrassen langs de weg en in de heuvels met hun grote witte pluimen. In Napier is het zoals beloofd zonnig en warm en we gebruiken de WIFI van een bank om onze weblog bij te werken.
Aan de kust met kiezelstranden vinden we een campsite waar je maximaal 2 overnachtingen mag staan. De plek ziet er netjes uit en heeft goede toiletten. Een donatie wordt zeer gewaardeerd. De plaatsen direct aan zee zijn al bezet en dus zetten we de Toyota wat meer uit de wind.
Hawke Bay, Napier 22 – 23 maart
De volgende ochtend vertrekken bijna alle campers en dus verkassen we naar een plaatsje direct aan zee. We kijken uit over een zeer brede baai, met in de verte de kliffen van de kustlijn. Het is warm, de golven doen de kiezels ratelen en we vullen verder de dag met lummelen. We proberen wat schaduw te creëren door sarongs aan elkaar te knopen en met aangespoelde stokken een soort luifel te maken. Als het niet te hard waait, blijft de constructie staan. Ons geknutsel valt bij onze buurman in de smaak, een gepensioneerde Nieuw-Zeelander die in een oude stadsbus een weekje op pad is. De dag kabbelt voorbij en in de loop van de middag staat de campsite weer vol met campers.

Matawai Camp, 24 maart
Ons oorspronkelijke plan om de hele Oostelijke kustlijn te gaan verkennen, laten we varen. Het zijn heel veel kilometers van waarschijnlijk het zelfde en dus gaan we door het binnenland Noordwestwaarts, richting Rotorua. We overnachten in Matawai, een grasveldje met 4 plaatsen, elektriciteit, warme douches en een volledig ingerichte keuken.
Tikitere, Native Bush, 25 maart
Als we net zijn vertrokken, gaat het waarschuwingslampje van de motorolie branden. Ina zegt: “In Matawai zag ik een benzinestation, daar kunnen we vast motorolie kopen.” Dus rijden we terug en constateren vervolgens dat het tankstation is gesloten. Wat nu te doen? Een Maõri Nieuw-Zeelander ziet ons en biedt zijn hulp aan. Hij pakt een flacon olie uit zijn auto en zegt: “Gebruik wat je nodig hebt en zet de flacon bij mij in de tuin, nummer 4, hier vlak achter. Ik moet nu weg de kinderen naar school brengen.” Erg aardig! Nu moeten we nog de vuldop voor de motorolie zien te vinden, ergens onder de voorstoelen. We vinden een afdekplaat, maar daar blijkt de accu te wonen. Na nog wat verder speuren onder de vloerbedekking vinden we de beugels voor het ontkoppelen van de voorstoelen. Als deze naar voren zijn geklapt zien we eindelijk de motorruimte en de vuldop voor de olie. Klus geklaard. Nu nog op zoek naar huisnummer 4 en die vinden we verderop in een zijstraatje. Ina zet de flacon met daaraan een bedankbriefje en 10 dollar bevestigd bij het huis en we kunnen weer op pad.

De route gaat door een soort landschap dat we al goed kennen van het Noordereiland: scherpe heuvels met steile hellingen en smalle dalen waar de weg zich doorheen slingert. Zoals in heel Nieuw-Zeeland is het overgrote deel van het oorspronkelijke regenwoud gekapt en de heuvels zijn begroeid met fris groen gras voor de veeteelt en het heeft daardoor veel weg van Schotland. Ook is er sprake van eindeloos productiebos met de daarbij behorende houtkap en aanplant van nieuw naaldhout. Zodra we een strook regenwoud inrijden, wanen we ons in een andere wereld: een ondoordringbare groene wand met hoge boomvarens, palmbomen, bomen met luchtwortels en variëteiten aan mossen. Als we zo’n strook weer uitrijden en we vervolgens door een gebied met productiebos komen, is het contrast voor ons steeds weer (te) groot. In de loop van de middag bereiken we de regio, Bay of Plenty genoemd, met veel geothermische activiteit. We gaan naar Hells Gate en kopen een duur ticket voor entree, inclusief spa met modderbad. Tja, we zijn er nu eenmaal toch….

In de hele vallei komen dampen omhoog uit gaten en spleten en we ruiken onmiskenbaar de zwavel. We lopen dicht langs pruttelende, borrelende en stomende meertjes die tussen de 60 en 100 graden zijn. Een beek met koud zoet water zorgt voor de continue aanvoer, met als fraai resultaat een waterval van 40 graden. De Māori’s hadden deze weelde ook snel op waarde geschat en hebben zich hier gevestigd. Ze gebruikten de poelen onder andere voor het bereiden van voedsel. Na zo’n anderhalf uur stappen we het spa-gedeelte in en nemen we een modderbad. Trouwringen af, oorbellen uit, want de edelmetalen worden aangetast door de mix van chemische elementen in de modder. Deze modder schijnt overal goed voor te zijn, inclusief wereldvrede. We smeren elkaar in en de gladde, zachte en warme modder voelt weldadig aan. Op laten drogen en daarna afspoelen en in het hete bubbelbad dobberen met uitzicht op de vallei. Het geheel is wel naar onze smaak aangelegd: geen steriele tegels, maar er is gebruik gemaakt van de stenen en rotsen uit de vallei, zodat de thermische poelen op een natuurlijke manier overgaan in het spa-gedeelte.

Na een half uur gaan we eruit, want de dampen stijgen ons naar het hoofd en we krijgen wat last van prikkende ogen. Na het afdouchen krijgen we nog instructies mee: de eerste 24 uur geen sieraden dragen en het gebruikte zwemgoed los van andere kleren wassen. Na twee dagen ruiken we nog steeds naar zwavel….. Tegen de schemering komen we aan bij onze overnachtingsplaats en opnieuw staan we op het terrein van een Nieuw-Zeelander. Gastheer Peter Dorfliger, een grijs bebaarde 60plusser, ontvangt ons hartelijk en vertelt in het kort zijn levensverhaal. Als jonge Zwitser is hij naar Nieuw-Zeeland gevlogen, op een motor rond getrokken op zoek naar werk en terecht gekomen bij een gezin met 3 huwbare dochters. Hij zocht de mooiste uit, trouwde haar, bouwde zijn eigen houten woonhuis en kreeg vervolgens opdrachten om voor anderen ook een huis te bouwen. Hierdoor ontstond zijn bedrijf, waardoor we ook meteen de zagerij met vele houtbewerkingsmachines op zijn terrein begrijpen.
Tavern, 26 maart
Wanneer Ina de camper uitkomt, ziet ze een heel brood op de campertafel liggen. “Ben je naar de bakker geweest?”, vraagt ze als grap aan Jeroen. “Dit hebben we zojuist van Peter gekregen,” antwoordt Jeroen, “vers afgebakken brood.” “Dat is nog eens aardig. Daar heb ik wel zin in, met een gebakken ei er op,” zegt ze. Jeroen pakt de pan en eieren en zorgt voor een culinair hoogstaand ontbijt. Het brood smaakt heerlijk. Na de koffie bedanken we onze host hartelijk voor de goede zorgen en nemen we afscheid van elkaar. Op de kaart zien we ten zuiden van Rotorua nog een interessant geothermisch gebied om te bezoeken, maar eerst rijden we naar een garage. De lampjes van de koelvloeistof en de olie knipperen, het kost moeite om de pook in de achteruitpositie te brengen en de auto blijft hoge toeren maken als we stil staan. Door kort met de voet een ferme tik op het gastpedaal te geven, is het probleem weer verholpen, maar dat kan zo niet de bedoeling zijn. We hebben het autoverhuurbedrijf via een mail hierover geïnformeerd, maar er is geen enkele reactie op gekomen. Toch maar even een bezoekje aan de monteur brengen. Als we bij de garage in Rotorua arriveren, onderzoekt hij de auto. Veel bijzonderheden kan hij niet vinden. Hij geeft ons nog een tip als we achteruit willen rijden: eerst in de tweede versnelling en daarna in de achteruit zetten. Hij wenst ons nog een goede reis. “Wat zijn de kosten?”, vraagt Ina. De man maakt een gebaar met zijn hand en hij antwoordt dat het service van de zaak is. “Dat is aardig!”, reageert Ina, waarop de monteur lachend zegt: “But we áre nice people.” Met een gerust hart vervolgen wij de reis.

We rijden Rotorua uit richting Taupo. Het blijft bijzonder om links en rechts zomaar de stoom te zien opdoemen. In Horohoro slaan we linksaf. In dit gebied zijn verschillende geothermische activiteiten te zien. Een bord wijst ons naar de modderpoelen. We hebben dit gisteren al bij Hells Gate gezien, maar de modderpoelen zijn niet allemaal hetzelfde. Als wij over het hek kijken, zien we de modder bubbelen en pruttelen. Het is vreemd en ietwat angstaanjagend om te zien dat de aarde op dit plekje zeer heet is. Echter, men verzekert dat het er volstrekt veilig is. De poel waar we voor staan is wel over de 80 graden Celsius. De activiteit is niet constant, waardoor het fascinerend is om te zien dat de stoom zich steeds als een rookgordijn sluit en opent en vervolgens uitzicht geeft op de poel.

Zachtjes pruttelende modder wordt afgewisseld door hoog opspattende modder wat gepaard gaat met een hoop lawaai. Het is zeker geen saai schouwspel te noemen en we krijgen er geen genoeg van.

Maar er is meer te zien. Op de app van ‘Camper Mate’ lezen we bij de commentaren dat een bezoek aan een spa zeer prijzig is, terwijl er even verderop een waterval met warm bad is, midden in de natuur. Geheel gratis. De reviews zijn lovend, maar één er van zegt het niet te hebben gevonden. We gaan op onderzoek uit, parkeren de camper en lopen een weg in die door een slagboom is afgesloten. Geen toegang voor auto’s, staat er vermeld. Aangezien wij voetgangers zijn, is het bord niet voor ons bedoeld, menen wij. Het is even zoeken, maar dan horen we in het struikgewas het geklater van water. En zowaar vinden we ook een smal en kronkelend pad die eindigt bij de waterval. Het is prachtig zoals het er ligt. Knus en intiem. Een bord waarschuwt de gasten dat een bacterie of virus hersenvliesontsteking ofwel meningitis kan veroorzaken. Het is daarom onverstandig om je hoofd onder water te doen. Een jonge man zit tot zijn middel in het water. We dalen af over de glibberige stenen en voelen dat het water behoorlijk warm is, rond de 40 graden schatten we. Voorzichtig laten we onze voeten aan het warme water wennen. Dit is bijzonder aangenaam. Roerloos en stil genieten we van dit plekje.

Even later stapt de man op en zijn we er alleen. Maar niet voor lang. Een moeder en haar puberzoon hebben het pad ook gevonden. De moeder volgt ons voorbeeld, glijdt voorzichtig met haar voeten het water in, terwijl de zoon met luide stem een gesprek met zijn mobiel voert. Het zijn overduidelijk Amerikanen aan het accent te horen. Tijd voor ons om plaats te maken. Als we naast de zoon staan, zien we dat hij een videocall voert. Als een filmcamera beweegt hij zijn mobiel 360 graden, zodat ook wij in beeld komen. De jongen blijkt een geboren komediant, kletst aan één stuk door, wat op onze lachspieren werkt. Als hij het waarschuwingsbord hardop aan zijn vriend heeft voorgelezen, draait hij zich abrupt om naar zijn moeder en vraagt haar hoe zij het in haar hoofd haalt om in het water zitten, terwijl hij over enkele minuten misschien wel moederloos kan zijn. Zij stelt hem gerust, hij uit zijn bezorgdheid aan zijn vriend, wij draaien ons grinnikend om en wensen hen nog een genoeglijke dag toe. Als we het bosje verlaten, vragen wij ons af wat er verderop is te zien. Aan het eind van de weg zien we een grote parkeerplaats en de ingang tot de Lady Knox Geiser. Inmiddels weten we van Peter dat de geiser elke ochtend om 10.15 uur kunstmatig wordt geactiveerd door middel van een zakje zeeppoeder. De poort is dan ook dicht en we besluiten om de volgende dag de geiser en Wonderland Wai-O-Tapu te bezoeken.

Vlak in de buurt kunnen we goedkoop overnachten (voor 20 dollies, zoals Jeroen de dollars noemt) bij de Waiotapu Tavern en we parkeren pal naast een plek waar de damp uit de grond omhoog komt. Provisorisch is dit gemarkeerd door er autobanden op te leggen! Na een prima hamburger in de tavern en een warme douche, slapen we toch niet helemaal gerust.
Matamata, Firth Tower Museum Car Park, 27 maart

We gaan vroeg naar Geothermal Wonderland Wai-O-Tapu om zodoende de stroom bezoekers voor te zijn. Inmiddels hebben we ervaring met toeristische trekpleisters. Het trekt vooral Aziaten in grote getale aan die allemaal selfies willen maken in allerlei poses, terwijl wij natuurfoto’s willen zonder mensen erop. Ons plannetje pakt uitstekend uit en we genieten volop van de onwerkelijke thermische poelen in de meest prachtige kleuren, zònder poserende Aziaten. Woorden schieten tekort en we krijgen er geen genoeg van.
Vooral de ‘Champagne Pool’ intrigeert ons: door koolzuurgas borrelen continu belletjes omhoog, zoals in een champagneglas. De zijkant van de poel heeft een fel oranje afzetting door ijzeroxide en dat steekt prachtig af tegen het heldere groene water. De temperatuur is ongeveer 100 graden, zodat er grote hoeveelheden stoom boven de poel met de wind meewaaien. De zon speelt met dit geheel, waardoor we soms in dichte mist staan en plotseling een zeer helder zonnig moment hebben met felle kleuren in de poel. Fascinerend!

Na ruim anderhalf uur vertrekken we naar de Lady Knox geiser die een eigen ingang heeft, zoals we gisteren al hadden ontdekt. De grote parkeerplaats staat vol met auto’s en bussen en we sluiten aan in de rij. De Aziaten zitten al massaal klaar in het amfitheater, drones in de lucht en in de diepte zien we de kleine witte kegel van de geiser. Dit is toeristisch vermaak ten top. Twee dames geven uitleg via een luide geluidsinstallatie en doen inderdaad een zakje met een soort waspoeder in de kegel.

Na een aantal minuten vraagt één van de dames zich af waarom de geiser niet begint te spuiten. “Well, normaly there should be some activity by now.” Ze kijkt verbaasd naar het publiek en vervolgens stopt ze haar hoofd in de opening van de geiser, waar de Aziatische toeristen angstig op reageren en de overige mensen spontaan beginnen te lachen. Best wel risky. Een tweede zakje poeder wordt in de opening gestort en dan begint de geiser tot zo’n 20 meter hoog te spuiten. Applaus van de Aziaten, en masse maken ze selfies en ze vertrekken al weer!

Wij zitten rustig in het leeggestroomde amfitheater en kijken naar de geiser die nog steeds zijn best doet om ons te imponeren: kunstmatig, maar toch ook weer natuurlijk.

We besluiten om nog een keer op ons gemak door het Wai-O-Tapu park te lopen en genieten er wederom van. We zijn blij dat we met het ochtendlicht onze foto’s hebben kunnen maken, want het contrast in kleuren is met de middagzon een stuk minder.

Pas in de middag rijden we weg richting Matamata, want we willen de volgende toeristische trekpleister bezoeken: de Hòbbitòn Movie Set waar de films van Lord of the Rings (LOTR) deels zijn opgenomen. Onderweg herkennen we al het karakteristieke landschap uit de films en we reserveren een tour voor de volgende ochtend. Buiten Matamata parkeren we bij een klein museum dat alle faciliteiten aanbiedt voor campers: stroom, water en toiletten, maar geen douches. De donatie gaat door de brievenbus. Van een sarong en een waslijn knutselen we weer een douchegordijn in elkaar en we douchen met de verlengde kraan vanuit de camper. Simpel en doeltreffend. In de loop van de avond komen er nog drie campers bij en hebben we aanspraak met rondreizende Nieuw-Zeelanders, die altijd in zijn voor een praatje.
Ruakaka Beach Reserve, free campsite, 28 maart

De Hòbbitòn Movie Set is een geöliede toeristenmachine. We krijgen een begeleide tour van ongeveer twee uur en vertrekken met een bus naar de filmset. In de bus wordt een video gestart en we worden welkom geheten door de regisseur van de LOTR-films, Peter Jackson. Onze reisleidster neemt het over en legt uit wat we gaan doen, wat we te zien zullen krijgen en wat mag en wat niet. De filmset blijkt het dorpje Hòbbitòn te zijn, compleet met de herberg The Green Dragon. We lopen langs de verschillende Hobbithuizen, de ene op kleine schaal en de ander op gewone schaal om het principe van ‘vals perspectief’ te verkrijgen. Er is enorme aandacht besteed aan de details en we herkennen duidelijk de achtergronden en locaties van scènes uit de films. Kosten noch moeite zijn gespaard, zoals een kunstmatige boom van vijf meter hoog die de regisseur per se op die plek wilde hebben. De tienduizenden blaadjes worden om de drie jaar stuk voor stuk geschilderd. In de herberg krijgen we bier of cider aangeboden en dan zit de tour erop. De bussen rijden af en aan en we zien overal groepjes toeristen rondgeleid worden over de set. Het is leuk om Hòbbitòn te zien, maar het ticket is te duur voor wat je ervoor krijgt.

We gaan op weg naar het noorden en willen in ieder geval voorbij Auckland komen en wellicht nog verder, want daar schijnt het mooi weer te zijn. Al ver voor Auckland wordt het druk en zien we links en rechts van ons huizen, gebouwen en industriële activiteit. Niet veel aan dus en we nemen de vierbaans snelweg die er goed uitziet met tunnels, bruggen en viaducten. Hiervoor moeten we tol betalen, lezen we op verschillende informatieborden en we leggen de $2,70 al vast klaar. Er komt echter geen tolpoortje. Bij een benzinestation gaan we een kop koffie drinken en we informeren bij de Chinese dame achter de toonbank hoe dat nou zit met die tol en waar we moeten betalen. Ze spreekt echter amper Engels en ze heeft geen idee waar we het over hebben en dus rijden we door. “Dit voelt niet goed,” zegt Ina, “Hier gaan we nog problemen mee krijgen. Er is vast een soort automatisch registratiesysteem.” “Welnee joh,” zegt Jeroen, “voor die paar dollies?” Tegen de avond slaan we bij Ruakaka aan de oostkust af, richting strand, want daar mogen we één nacht gratis staan. We rijden de parkeerplaats op van de duinovergang en zien al vijf campers dicht bij elkaar staan. Er is nog net één plaatsje voor ons over, dus we parkeren en gaan meteen naar het strand en kijken naar surfers in de golven. Altijd leuk om te zien. Het is een mooie ruime baai met fijn zand, flinke golfslag en een spectaculair uitzicht op de kliffen en eilandjes.

Waikare Retreat, 29 maart
Het is nog vroeg in de ochtend. De kleur van de lucht kondigt aan dat de nacht plaats zal maken voor de dag. Ina loopt naar het strand om de zonsopgang te zien. Jeroen draait zich nogmaals om. Het is prachtig weer geworden en dus nemen we de ontbijtspullen mee naar het strand en gaan daar op ons gemakje in het zand zitten. Jeroen neemt een frisse duik in de zee en speelt wat met de golven. Na het ontbijt besluiten we de koffie over te slaan. “Dat doen we onderweg wel ergens in een leuk dorpje,” zegt Ina. De reis gaat vandaag naar ‘The Bay of Islands’. Een subtropisch gebied met totaal 144 grote en kleine eilanden. Subtropisch, dat klinkt ons goed in de oren. De weg gaat door een glooiend landschap waar enorme hoeveelheden pampasgrassen van wel drie meter hoog groeien. Precies eender zoals bij ons in de tuin, alleen hebben wij het dwergformaat.

Aangekomen in het dorp Kawakawa vinden we dat het tijd is voor koffie. Meteen valt de bedrijvigheid op: gezellige winkeltjes, die we onderweg in heel Nieuw-Zeeland nauwelijks zijn tegen gekomen, restaurants, een koffieshop met terras en toeristen. Terwijl we genieten van de koffie, zien we veel auto’s passeren en we merken op dat de hoofdstraat wordt gedeeld met een spoorlijn. “Bijzonder,” zeggen we tegen elkaar, vooral omdat we geen enkele trein voorbij zien rijden. Dan valt ons oog op een gebouwtje aan de overkant. Het is een apart en kleurrijk geheel door de gekleurde flessen, vazen, spiegeltjes, keramische tegels en koper, een dak van gras en een levende boom geïntegreerd in het ontwerp. Het is het openbare toilet en het blijkt zelfs een internationaal kunstwerk te zijn, ontworpen door Friedensreich Hundertwasser, een Oostenrijkse kunstenaar en architect. Na enig naslagwerk weten we dat de man in de omgeving van Kawakawa woonde van 1973 tot zijn dood op 71 jarige leeftijd in 2000. Hij was een voorvechter van een mens- en milieuvriendelijke bouwwijze. Zijn visie was dat architectuur meer in harmonie zou moeten zijn met mens en natuur. In Wenen zijn enkele gebouwen van hem te zien en Nederland kent het door hem ontworpen Ronald McDonald Kindervallei vlak bij Valkenburg. De plaatselijke inwoners hebben zijn stijl doorgetrokken en de ingang en gevel van hun pand op dezelfde wijze verfraaid. Het geeft een vrolijk en fleurig uiterlijk aan de hoofdstraat.

De weg naar ons volgend onderkomen in Waikare Retreat is niet ver meer. We moeten iets omrijden, omdat de doorgaande weg niet begaanbaar is. In heel Nieuw-Zeeland zien we dat er voortdurend aan de wegen wordt gewerkt. Meestal is het een gevolg van een natuurverschijnsel die de doorgang belemmert door bijvoorbeeld een aardbeving of overstroming. Op deze weg heeft een aardverschuiving plaats gevonden en de weg is al langere tijd gesloten voor al het verkeer. Dan arriveren wij bij de Bay of Islands in het dorp Paihia. Dit lijkt wel op een Frans toeristisch dorp aan de Méditerranée door alle winkeltjes, restaurants, terrasjes en zeiljachten in de baai. Wij laten er ons niet door verleiden en rijden door naar Opua waar de ferry ons naar het schiereiland brengt. De oversteek duurt niet langer dan tien minuten.

De weg kronkelt over de heuvels en we komen aan op de plaats van bestemming. De eigenaren zijn niet thuis, maar een briefje op de deur laat weten dat we ons op het kampeerterrein kunnen settelen. We menen dat het terrein aan het water ligt en rijden via de steile weg naar beneden. Halverwege denken we dat we niet goed zitten. Jeroen neemt poolshoogte en loopt naar de zee. Als hij terug komt, gebaart hij dat we moeten keren. Er is daar niets wat wijst op een kampeerveld. Met enige moeite draaien we de camper, want het is smal, steil en glad. Met flink gas en slippende banden rijden we terug omhoog en zien dan dat we even verderop naast het veld met de schapen kunnen staan. Met uitzicht op de inham (inlet genoemd), boten en strandjes. Ook mooi!

’s Avonds komt de eigenaar Miles de nieuwe gasten begroeten. Hij is een vrolijke prater en we voelen ons meer dan welkom. Het is een goed besluit om naar de Bay of Islands te rijden volgens Miles. De zon schijnt hier bijna altijd. Hij geeft ons suggesties wat we in de omgeving kunnen ondernemen en waar de mooie stranden liggen. Eerst maar een nachtje slapen. Met het geluid van de weka’s, grote bruine loopvogels, vallen we in slaap.
Waikare Retreat, 30 maart
Als we wakker worden, horen we dezelfde weka’s roepen. We zien ze zelfs om onze camper lopen. Ze zijn zeer nieuwsgierig en laten zich niet zomaar weg jagen. Juist door het nieuwsgierige karakter en doordat ze niet kunnen vliegen, waren ze voor de Māori’s en de vroegere Europese kolonisten een gemakkelijke prooi. Als gevolg van de jacht en de grootschalige ontbossing is het aantal weka’s drastisch verminderd. Een natuurorganisatie zorgt er voor dat deze vogel en ook de beschermde kiwi’s, één van de nationale symbolen van Nieuw-Zeeland, niet uitsterven. De eieren van de kiwi worden door ongewenste geïntroduceerde possums en ratten opgegeten. Om dit te voorkomen, zijn er overal vallen uitgezet. We volgen Miles’ raad op en we rijden naar Taupiri Bay. Onderweg zien we grote villa’s die bijna allemaal het uitzicht op zee hebben. We passeren stranden waar de bewoners met hun boot in zee kunnen komen. Als je hier woont, moet je ook wel over een boot beschikken en die hebben de mensen dan ook. En daarnaast hebben ze meerdere auto’s, waarvan er altijd één een 4×4 pick-up is.

De baai is prachtig: een halfronde cirkel van fijn zand, ongeveer 500 meter breed en ingesloten door rotsige kliffen. Eilandjes liggen in het heldere blauwe water en golven breken wit schuimend op het verderop gelegen rif. Niet meer dan 20 badgasten tellen we. De route terug is ook mooi en er is nog redelijk veel regenwoud behouden. Ons plekje is door andere campers ingenomen en dus gaan we op de hogere heuvel staan en kijken nu over de campers naar de inlet. ’s Avonds komen er steeds meer kampeerders bij, jongelui die in tentjes of in de auto slapen. Muziek aan en het wordt nog heel gezellig, maar rond 12 uur is het uiteindelijk stil.

Waikare Retreat, 31 maart
Ons kampeerterrein loopt in de ochtend helemaal leeg en we zijn de enigen die blijven staan. We genieten van de rust en stilte en gaan pas in de loop van de middag naar Russell. Witte houten huizen en winkels liggen fraai aan het water. Aan een grote pier komen boten af en aan, in de baai liggen zeilboten voor anker, op het strandje spelen kinderen. Het stadje heeft een heel aangename en relaxte sfeer. We doen boodschappen, slenteren wat rond langs de kade, drinken een kopje koffie en besluiten om een tour te boeken. Over twee dagen gaan we met een zeiljacht langs een aantal eilandjes!

Waikare Retreat, 1 april

In de ochtend kletsen we met Miles en het verhaal van de tol op de snelweg komt ter sprake. Ina had al informatie opgezocht en haar voorgevoel kwam uit: op de snelweg is inderdaad een elektronisch registratie- en betalingssysteem in werking en we moeten alsnog binnen vijf werkdagen $2,70 tol betalen. Doen we dat niet, dan volgen er eerst herinneringen, daarna ophogingen, gevolgd door boetes, gevangenisstraf, dwangarbeid en marteling tot de dood erop volgt (dat laatste weten we niet zeker…). “Yeah, it’s a real pain in the neck,” zegt Miles en geeft ons de website waar we moeten betalen. We gaan vieren dat we een horrorscenario hebben voorkomen door het strand van Oke Beach te bezoeken. Het ligt aan het einde van een zeer smal schiereiland en bovenop de heuvel zie je aan beide kanten de zee met mooie baaien. Ook deze baai is weer prachtig, iets meer omsloten en kleiner en daardoor heeft het een meer intieme sfeer. We zijn er bijna alleen.

Waikare Retreat, 2 april
Ina heeft de wekker gezet, want we moeten op tijd opstaan voor onze zeiltocht. Om 9.45 uur worden we verwacht aan de pier van Russell en om 9.15 uur rijden we weg. “Oh jee, we zijn te laat!” zegt Jeroen opeens, “Het is al 10.15 uur!”, wijzend op het klokje in de camper. In verwarring rijden we door, alle opties doornemend: het klokje in de camper klopt niet, de telefoon van Ina loopt achter, de wekker is op de verkeerde tijd gezet, er is zomer- en wintertijd waar we niet van af weten, enzovoort. Bij de pier stapt Jeroen uit en gaat eerst maar eens informeren bij het boekingskantoor. “You’re not late, it is 9.30!” stelt de dame hem gerust. Het blijkt dat inderdaad dit weekend de zomertijd is overgegaan naar de wintertijd. De telefoon van Ina heeft dat automatisch aangepast, maar het analoge klokje van onze camper heeft daarvoor een mensenhand nodig. Pffff…..

We stappen in de zeilboot ‘Vigilant’ die klaarligt en geven de acht andere gasten een handje: twee dames uit Auckland en stellen uit Australië, Duitsland en Frankrijk. Op motorkracht varen we de zee op en door te weinig wind doet het zeil niet veel. Na een klein uur varen gaan we voor anker in de baai van Motuarohia, ook wel Cook’s Island genoemd omdat kapitein Cook in 1769 hier als eerste Europeaan voet aan wal zette. Ze werden omsingeld door Māori’s en meteen zijn er toen vier Māori’s dood geschoten. Later realiseerden de Māori’s in dit gebied zich dat Cook kwam voor de handel en ze gaven hem toestemming het gebied te betreden. Cook noemde vervolgens dit gebied Bay of Islands.

Vanaf de boot duiken we het water in en zwemmen naar het strand. Via een smal wandelpad kunnen we naar het hoogste punt klimmen en van daar hebben we een schitterend uitzicht over het eiland. Als iedereen weer aan boord is gaan we richting het eiland Moturua. Hier verblijven we anderhalf uur om te zwemmen, zonnen, snorkelen, kajakken of wandelen.

Eenmaal terug op de boot krijgen we een gezonde lunch en worden de zeilen gehesen, want er staat nu voldoende wind. Jeroen mag achter het roer en is in zijn nopjes. Na een paar uur zeilen komen we weer aan in Russell, nemen we afscheid en gaan we uit eten in een Indiaas restaurant.
Tapotupotu Beach, 3 april

In de ochtend vertrekken we naar het uiterste noorden, naar Cape Reinga. Het eerste gedeelte gaat de weg deels langs de kust, zodat we mooie uitzichten hebben. Aan de Doubtless Bay bij Mangonui pauzeren we, drinken koffie en doen boodschappen in de local shop. Het dorpje ligt vredig aan de baai en alle activiteiten zijn gericht op de zee en de visserij. Hierna wordt het landschap wat vlakker, kaler en leger. Onderweg komen we alleen nog heel kleine plaatsjes tegen van enkele huizen. We zien borden langs de weg die de route aangeven van de 90-miles-beach aan de westkust. Het is mogelijk en toegestaan die 90 mijlen over het strand te rijden en dat is echt wat voor ons, maar het is ons uitdrukkelijk verboden om dat met een gehuurde camper te doen. Erg jammer! Naarmate we noordelijker komen, verandert het landschap weer: steilere en hogere heuvels en soms zien we links van ons de westkust en rechts van ons de oostkust. Ook zien we hoge duinen in de verte. Vlak voor Cape Reinga met de befaamde vuurtoren, dalen we via een gravelweg af naar Tapotupotu Beach. Hier heeft de DOC een kampeerterrein ingericht met toiletten en douches. Er is nog voldoende ruimte en we staan dichtbij het strand. Het is borreltijd en dus nemen we een fles Nieuw-Zeelandse wijn en wat knabbels mee naar het strand waar we op ronde rotsen gaan zitten.

De baai is weer van een onbeschrijfelijke schoonheid: hoge rotsige kliffen waar de golven hoog tegen op spatten, een breed strand van fijn geel zand en een soort inham waar de zee in en uit stroomt. Hier is geen golfslag, alleen maar sterke stroming en dus heerlijk om veilig in te zwemmen en je mee te laten drijven. Vanuit de achterliggende heuvels stromen ook een aantal kleine riviertjes in de inham, zodat het water brak is. In de loop van de avond stroomt het veldje volledig vol met campers, zodat we dicht op elkaar staan.
Tapotupotu Beach, 4 april

Het is prachtig weer, weinig wind, veel zon en de sandflies blijken niet te bijten. Aan het einde van de ochtend staan we helemaal alleen op het veldje en verplaatsen we de camper naar de meest strategische plek: daar waar niet een camper pal naast ons kan gaan staan. De dag verglijdt met lezen, zwemmen en luieren. ’s Avonds stroomt het veldje weer vol en onze strategische plek werkt aardig.
Tapotupotu Beach, 5 april

Van onze buurman krijgen we de tip om de wandeling naar Cape Reinga te maken. De gehele wandeling is voor Jeroen wegens enkelproblemen te ver, maar een deel ervan zien we wel zitten. Het pad gaat steil omhoog de kliffen op en binnen een halfuur hebben we al een magistraal uitzicht op de baai beneden ons. Nog een halfuur verder zien we in de verte de vuurtoren op de kaap staan. Als we ons een kwartslag draaien, zien we de hoge duinen van de westkust. We beklimmen een heuvel om de duinen nog beter te kunnen zien. Daarvoor struinen we door dicht struikgewas tot Jeroen opeens zegt: ”Kijk, een wild varken!” Later zien we er nog meer en zien we ook de sporen van hun gegraaf en gewroet.

Op de klif op een strook kort gras gaan we pauzeren en genieten volop van het fantastische uitzicht, totdat we vluchten voor lieden die met lawaaierige bosmaaiers het pad maaien.
Tapotupotu Beach, 6 april

We gaan vroeg naar Cape Reinga om de grote stroom toeristen voor te zijn. Het is een geliefde bestemming voor dagtoeren met de bus, inclusief de hoge zandduinen, de 90-miles-beach en een lunch in onze baai. Elke middag staan er daarvoor bij ons wel een paar touringbussen. De kaap blijkt een bezoek meer dan waard. De vuurtoren op zich is niet zo bijzonder, maar de steile kliffen en het 360° uitzicht op de west- en oostkust is schitterend. De westkust heeft lange, brede stranden met hoge duinen en de oostkust heeft grillige, rotsige kliffen met kleine baaien.

Ook boeiend om te zien is dat de Tasmanzee en de zuidelijke Pacific elkaar hier ontmoeten: van links komen de golven van de Tasmanzee en van rechts vanuit de Pacific. Ter hoogte van de vuurtoren botsen deze golven schuimend tegen elkaar. De rest van de dag brengen we luierend door in ‘onze’ baai.
Hukatere Lodge & Camping Ground, 7 april
Met enige weemoed nemen we afscheid van Tapotupotu Beach, rijden de gravelweg weer omhoog en komen na een half uur rijden aan bij de hoge zandduinen die we al vanuit de verte hebben gezien. Ze zijn inderdaad imposant, zo’n 150 meter hoog en hun gele kleur steekt fraai af tegen de lucht. We hebben gelezen dat je hier kunt zandsurfen. “Ik heb dat gezien op tv, bij 3 op reis,” zegt Ina, “Floortje ging met een sandboard keihard naar beneden!”

Bij de parkeerplaats worden die sandboards verhuurd en we krijgen uitleg: op de buik, hoofd naar voren, ellebogen op het board, de voorkant naar je toe trekken en bijsturen of afremmen met je voeten. Eitje! We stappen het duin op en zakken meteen flink weg in het mulle en fijne zand. Het duin is steil en bij elke stap die je doet, zak je minstens de helft weer terug en dat is heel vermoeiend! Hijgend komen we boven en we komen op adem terwijl we om ons heen kijken: vóór ons zijn er zeker drie duinenrijen die echt hoog zijn, daarna worden ze lager en gaan ze over in het strand en de zee. Links en rechts van ons kunnen we naar beneden surfen, maar de hellingshoek van de duinen is reuze steil. We wachten even de afdaling van twee jonge Fransen af en als zij heelhuids onderaan het duin veilig tot stilstand komen, durven wij het ook (we zijn tenslotte geen 55 meer….). Om de beurt suizen we met een rotvaart naar beneden, steeds steilere en langere afdalingen zoekend om daarna weer hijgend en puffend omhoog te ploeteren. Het fijne zand zit overal en na zo’n 2 uur zijn we compleet afgemat.

Terug bij de parkeerplaats drinken we een welverdiend kopje koffie en kijken we lachend de gemaakte videootjes terug. We gaan kamperen bij Hukatere Lodge, op tien minuten lopen van zee. Grote delen van het gebied is privéterrein en wordt gebruikt als productiebos. Het ziet er triest uit door de vele houtkap. Vlak bij zee is er gelukkig nog een strook oorspronkelijke begroeiing. We vinden een plekje in de duinen en merken dat de zwarte koeien en paarden vrij over het kampeerterrein lopen. Leuk, maar we moeten wel oppassen waar we lopen in verband met de koeienvlaaien.
Hukatere Lodge & Camping Ground, 8 april tot en met 11 april
De rust hier bevalt ons prima. Overdag zijn wij de enigen en later op de dag komen er één of twee andere gasten bij. We koken en eten in de gezamenlijke keuken en kletsen wat met de andere gasten. Er komt in deze dagen van alles voorbij: een stel uit Argentinië, een stel uit Australië, twee Hollandse meiden en verder Duitse en Franse jongelui. De internetverbinding werkt goed en dus kunnen we onze blog bijwerken en onze sociale contacten met het thuisfront onderhouden.

Jeroen vindt zijn haren te lang en het wordt tijd voor een bezoek aan de huiskapper. Gelukkig heeft Ina wel even tijd voor hem en op het strand knipt ze zo goed en zo kwaad als het lukt zijn haren met een iets te botte schaar. We vullen de dagen verder met lezen en wandelen over het strand, de 90 miles beach. Het is wel apart dat het strand (bij laag water) wordt gebruikt als autoweg.
Waikare Retreat, 12 april tot en met 15 april
Het weer wordt minder op het Noordereiland en eigenlijk zal het de komende dagen alleen in het noordoosten nog redelijk worden is de verwachting. We hebben geen zin om onze laatste dagen in Nieuw-Zeeland met triest en regenachtig weer af te sluiten, daarvoor was onze reis te mooi. We besluiten dus om terug te keren naar Bay of Islands en wel naar Waikare Retreat.

Via een iets zuidelijkere route rijden we door het landschap dat we onderhand goed kennen. Het voelt een beetje als thuiskomen als we de kleine ferry oprijden om naar het schiereiland over te steken. Op de kampeerplaats van Miles en Katrina staat niemand en we zoeken de mooiste plaats uit. Er is niemand thuis, we nemen een warme douche en gaan tevreden te bed. Het weer is deze dagen eigenlijk heel behoorlijk, met een aangename temperatuur van rond de 20 graden en half bewolkt. We doen niet veel bijzonders, maken nog wat korte tochtjes, bezoeken Russell en gaan luxe uit eten in het duurste restaurant van Russell en eten een verse snapper, heerlijk! We zitten heel idyllisch: een tafeltje aan open ramen met direct zicht op de kade en de zee, aan de overkant van de baai schitteren de lichten van Paihia.

Regelmatig kletsen we met Miles en hij zegt op een gegeven moment: “You guys don’t have to pay, you’re family and it’s so nice to have you around!” Heel aardig van hem en we zorgen dat we een attentie achterlaten als dank.
Auckland, 16 april
En dan komt het moment dat we werkelijk de laatste etappe rijden in Nieuw-Zeeland. We gaan naar Auckland via de westkust. Op deze manier zien we nog een deel die we niet eerder hebben gereden en we vermijden die snelweg met dat idiote tolsysteem! Ina heeft via de app een overnachtingsplaats gevonden bij een Māori-familie in de achtertuin. We worden joviaal ontvangen door Roger en hij toont ons alle voorzieningen: eigen toilet in de garage en gebruik van het tuinhuis. Dit blijkt een soort ‘menscave’, compleet met supergroot tv-scherm, loungebank en bar. Hij zet meteen een tv-programma op en dat is uiteraard een rugbyzender. In het huis mogen we gebruik maken van hun douche. Hij verontschuldigt zich voor de troep in huis, want ze hebben net de kleinkinderen te logeren gehad. Als bewijs daarvan zien we overal speelgoed op de grond en eendjes in de wasbak. Op zijn advies gaan we fish and chips halen bij een take away in de buurt. Na de maaltijd stort Ina zich op het leeghalen van de camper en het inpakken van de rugzakken. Jeroen trekt zich terug in de menscave.
Vertrek naar Singapore, 17 april
Bij het ontbijt eten we de laatste resten van onze etensvoorraad. Alle kisten en kastjes zijn nu leeg, de gasfles en benzinetank zijn weer vol en de grijs watertank is ook leeg. Het is tijd om de camper af te leveren bij het depot van Wendekreisen. In 15 minuten rijden we ernaar toe en de controle door de goedlachse dame, afkomstig van het eiland Tonga verloopt vlot. Ze brengt ons naar het vliegveld en dan zit onze reis door Nieuw-Zeeland er op. Het reizen met de camper is ons uitstekend bevallen. Snel waren we gewend aan het links rijden en met links schakelen en we hielden van de vrijheid die het ons verschafte. Via Gold Coast (Australië) en Kuala Lumpur (Maleisië) vliegen we naar Singapore. We hebben nog tien dagen te gaan voordat we terugvliegen naar Nederland.
2018, Indonesië Singapore en Bintan
Reisbestemming: * Singapore: Arton Boutique Hotel, * Bintan: White Sands Island (WSI), * Bintan: New Marjoly Beach (NMB), * Singapore: Hotel 81 Elegance
Singapore, 18 tot 20 april 2018
De vliegreis van zo’n 9 uur vanuit Auckland naar Singapore verloopt vlot, met een tussenstop in Australië. De stadstaat Singapore is voor Ina bekend terrein, alhoewel haar laatste bezoek ook al weer dateert van 25 jaar geleden. Ze is benieuwd naar de ontwikkeling en de veranderingen die er ongetwijfeld zullen zijn. Met de Go-app regelen we een taxi. Het vliegveld, de snelweg naar het centrum en het autopark ogen zeer modern. We verblijven deze dagen in het Arton Boutique Hotel. Eigenlijk zijn we te vroeg voor het betrekken van de kamer, maar de receptionist verzekert ons dat hij zijn best gaat doen: over een uurtje zal de kamer gereed zijn. Tevens waarschuwt hij ons dat er in het pand naast het hotel grote bouwwerkzaamheden plaatsvinden en dat dat gepaard gaat met geluidsoverlast. Wij kunnen onze rugzakken bij hem achterlaten en gaan op de hoek van de straat ontbijten in een Chinees fastfoodachtig restaurantje, tegenover een Boeddhistische tempel. Eigenlijk is het een verzameling van tenminste 8 afzonderlijke restaurantjes waar in rap tempo verse maaltijden worden geserveerd, zoals mie-soep met vis, pekingeend, nasi goreng en andere heerlijkheden. We storten ons op de mie-soep met ijskoffie na. Heerlijk! De kamer in het hotel is klein, maar alles zit erin en na een douche gaan we eerst wat bijslapen van de vliegreis. Het lukt de drilboren van de buren niet ons uit de slaap te houden. Na het hazenslaapje en het bijwerken van de weblog, gaan we de omgeving van het hotel wat verkennen. Overal zijn restaurants waar de heerlijkste geuren uit komen. De meeste tafeltjes onder de overdekte terrassen zijn bezet. Kortom, het is gezellig druk. De opgebouwde hitte van de dag maakt plaats voor een verkoelende tropische regenbui en we genieten van de relaxte sfeer, ondanks de grote hoeveelheden mensen om ons heen.

De volgende dag huren we fietsen en gaan op deze wijze het centrum verder verkennen. De verhuurder zegt: “You can use the pavements, that’s legal in Singapore.” Slalommend tussen de voetgangers door rijden we langs de bezienswaardigheden: the Singapore river waar vroeger de handel plaatsvond, het standbeeld van Thomas Raffels, Chinatown, een Indiase tempel, een Boeddhistische tempel, Little India, the Merlion, en Marina Bay. Veel herkent Ina, maar ze kijkt haar ogen uit bij Marina Bay, want dat is totaal nieuw op nieuw gecreëerd land. 25 jaar geleden was hier nog de kustlijn en nu is er een grote baai ontstaan met prachtige gebouwen. De grote blikvangers aan Marina Bay zijn het financieel centrum met de glazen torenflats en het Marina Bay Sands Hotel in de vorm van een schip en rustend op drie zuilen. Fascinerend! Het gebouw in de vorm van een lotusbloem is het New Science museum. Het is magische architectuur die vanuit alle invalshoeken boeiend is. Om de hele baai heen loopt een gladbetegelde boulevard van zo’n 5 kilometer die goed gebruikt wordt door wandelaars, joggers en fietsers, zoals wij.

We eten weer voortreffelijk bij ‘ons’ restaurant met dit keer Pekingeend. In de Boeddhistische tempel aan de overkant is een lezing gaande. De stoep staat vol met schoenen en slippers. De andere klanten van ons restaurant zijn voornamelijk Chinezen en deze eten snel, zoals ze alles snel doen. We zien dus klanten komen en gaan, terwijl wij blijven zitten kijken en nog een ijskoffie nemen…..hmmm. Morgen reizen we door naar Bintan voor nog meer relaxen.
Bintan, White Sands Island, 20 april
Het Indonesische eiland Bintan ligt slechts een uur varen van Singapore, en we hebben op de kaart bekeken of er nog interessante strandjes te vinden zijn. Die zijn er in overvloed, hebben we gemerkt. Zo ook de vele hotels in diverse prijsklassen. Na enig speurwerk hebben we twee accommodaties geboekt. Eerst drie nachten bij ‘White Sands Island’, een klein onbewoond eilandje met wit strand, twee kilometer voor de oostkust van Bintan. Daarna drie nachten bij New Marjoly Beach Resort, dat slechts zes kilometer verderop ligt.

Jeroen heeft altijd al gewild om vanaf de kamer op blote voeten zo over het strand naar de zee te lopen. We hopen dat het op deze locaties kan. Bintan is het grootste eiland van de Riau-Archipel. Totaal zijn er ruim 3000 eilanden waarvan er ruim 700 nog steeds geen naam hebben. Met de ferry maken we van de haven ‘Tanah Merah’ op Singapore de oversteek naar ‘Bandar Bentan Telani’ in Bintan. Het hotel had ons gevraagd of we vanaf de haven vervoer nodig hadden, maar dat kunnen we prima zelf regelen. Gewoon met openbaar vervoer, simpel en goedkoop. Althans, dat dachten we. Na de douaneformaliteiten wachten de medewerkers van het plaatselijke taxibedrijf ons al op. “Jullie zijn me te duur, hoor,” zegt Ina lachend in rap Indonesisch. De twee mannen kijken haar aan en laten haar de prijslijst zien. “Het kost maar Rp. 390.000 en dan ben je er in een uur,” zegt één van hen. “Nee hoor, wij nemen een angkot, openbaar vervoer.” “Itu tidak bisa, bu.” “Hoezo, dat kan niet?” vraagt ze verbaasd. De jongeman legt haar uit dat er op Bintan weinig mensen wonen waardoor er geen klandizie is. Als men ergens naar toe wilt, gaat men lopen, heeft men een brommer of een auto als je het je kunt veroorloven. Er zit niets anders op om een taxi te bestellen. Naast het loket luistert een andere man mee en hij biedt zich direct aan om ons naar de andere kant van het eiland te brengen. Hij blijkt de taxichauffeur te zijn. We hebben geen keus en knikken dat het akkoord is. Terwijl we wachten totdat de chauffeur zijn auto voor de uitgang rijdt, vragen de mannen aan Ina hoe het komt dat ze Bahasa Indonesia spreekt. Voor de zoveelste keer legt zij uit dat haar vader uit Maluku komt. “Oh, Ambon. Ambon manisé!” is steevast het antwoord. Als we de bagage in de achterbak hebben geladen, rijden we weg. De taxichauffeur stelt zich voor als Pak Fahmi. Hij is ons geheel tot onze dienst en vraagt of we eerst willen eten. Kijk, dat klinkt goed, eerst eten. Echter, wij hebben in Singapore nog soep gegeten, maar we hebben wel zin in koffie. Pak Fahmi brengt ons naar een dorpje waar veel restaurantjes zijn en de mensen er in de overdekte hal kunnen eten. In elk restaurant koken de vrouwen ter plekke hun specialiteiten en stellen deze tentoon in de glasvitrines. Het ziet er verrukkelijk uit. “Ik koop voor jullie pisang goreng,” zegt onze chauffeur. Helemaal goed, daar houden wij wel van. We zitten er gemoedelijk en zien hoe het dorpsleven er aan toe gaat. We stappen de auto in en rijden naar de oostkust. Het eiland kenmerkt zich door heuvelachtig landschap en donkerrode grond. Op sommige plaatsen is de erosie goed te zien door het gebrek aan beplanting. Pak Fahmi is een vrolijke man en een gemakkelijke prater. Hij vraagt ons of we al vervoer hebben als we terug gaan naar Singapore. We maken een deal en voor Rp. 250.000 komt hij ons over zes dagen ophalen. Hij zegt dat het een speciale prijs is voor ons, omdat we aardig zijn en Ina deels van Indonesische afkomst is. Profijt door positieve discriminatie.

We melden ons bij de aanlegsteiger van White Sands Island. De receptionist wil weten of we vooraf hebben geboekt. Ina toont de appjes op haar mobiel waarmee in februari de boeking is gemaakt. Hij belt met de manager aan de overkant en Ina hoort dat hij niet helemaal op een rijtje heeft hoeveel gasten er zouden verblijven. Gelukkig zijn niet alle kamers bezet, dus we kunnen overvaren. Vanaf de oever zien we duidelijk het eiland met het witte strand.

Als we aan de overkant arriveren, worden we door het jonge personeel hartelijk verwelkomd die ons meteen naar de kamer begeleiden. We hebben het eenvoudigste hutje gereserveerd met een matras op de grond. Als de deur van het hutje wordt geopend, zien we een ruime kamer met twee handdoeken in de vorm van een hart op het tweepersoonsbed. “Dit is toch niet onze kamer?” vraagt Ina verbaasd. “Jawel hoor,” bevestigt het personeel. Ze begrijpt het niet en zegt dat dit een kamer voor een honeymoon is, waarop de meiden beginnen te giechelen. Al gauw begrijpen we dat het een upgrade betreft, dankzij de manager, omdat hij ons is vergeten en alle eenvoudige hutjes al zijn bezet. “Is okay?” vragen de meiden in koor. Tja, wij protesteren natuurlijk niet.

Het luxe hutje staat op het strand met uitzicht op een ander klein eilandje. Achter ons staat de eetbar, genaamd ‘CoCo’s Beachclub waar voortdurend muziek uit de geluidsboxen klinkt, compleet met ligstoelen, hangmatten en een schommel in het water. Van hieruit stap je zo de zee in. Het ondiepe water kleurt bij het strand fel azuurblauw en in het diepere deel van de zee donkerblauw, hetgeen een mooi contrast oplevert. De wuivende palmen complementeren het geheel, zodat je terecht kunt spreken van een ‘Bounty-eiland’. Dit is precies wat we zochten.

Bintan, White Sands Island, 21, 22, 23 april
Het eiland is ongeveer 100 bij 500 meter. Een deel bestaat uit mangrove, waardoor het onmogelijk is om rond het eiland te lopen.

Ook hier zien we, net zoals in Bali, dat bij vloed afval aanspoelt wat door het personeel wordt verzameld. Twee keer per dag harken ze het zand aan. Ze maken een gat in het zand waar ze de bladeren en naalden van de bomen in begraven. Het is elke dag weer een hele klus. Overdag worden dagtoeristen op het eiland afgezet. Zij blijven er ongeveer een uur en worden daarna weer opgehaald. De eerste twee dagen delen wij het eiland met acht andere gasten, expats afkomstig uit Singapore. Op de laatste dag zijn wij de enige gasten met twintig personeelsleden.



We hebben ons deze dagen prima vermaakt met lezen, zwemmen en relaxen. Mochten we nog een keer in de buurt zijn, komen we hier zeker weer terug.
Bintan, New Marjoly Beach Resort, 23, 24, 25, 26 april
Aan het eind van de dag vaart de boot ons terug naar het eiland Bintan. De manager heeft beloofd dat hij en zijn vriend ons met een brommer naar het New Marjoly Beach Resort zou brengen. Het ligt slechts zes kilometer verderop. Maar aan de overkant zien we noch de manager, noch zijn vriend. De receptionist bedenkt zich geen ogenblik, pakt de autosleutels en rijdt ons naar het resort. We hoeven er niets voor te betalen. Toch geven we hem geld, wetende dat hij van het eiland Flores komt en zijn vrouw geld stuurt die daar hun drie kinderen alleen opvoedt.

Ook bij New Marjoly is de ontvangst hartelijk. Het resort is sinds een jaar in handen van een echtpaar die het wat verouderde resort aan het opknappen zijn. Samen met een manager regelen ze de zaken. Tijdens ons verblijf zien we hen dagelijks vergaderen in de buitenlucht aan het strand. Geen slechte plek voor een kantoor.

We raken met de eigenaren in gesprek. Als de man vraagt hoe wij heten, kan hij de naam ‘Jeroen’ moeilijk uitspreken. “That is too difficult. You must have an Indonesian name,” zegt hij tegen Jeroen. “You can call him ‘Yun’. That sounds Indonesian,” zegt Ina. Dat vindt hij een goed idee en elke keer als wij hem tegenkomen, begroet hij Jeroen met: “Hello mister Yun!”. Op het terrein heeft het echtpaar een nieuw vakantiehuisje geplaatst. Hij vraagt ons of we het willen zien en wat we er van vinden. Nieuwsgierig als we altijd zijn naar huisjes en interieur, willen we dat wel. Het ziet er modern uit in tegenstelling tot de traditionele huisjes die er staan. Het zou prima passen in een mediterraan land. Het past echter niet zo goed bij de stijl van de andere huisjes, waardoor het naar onze smaak een ratjetoe wordt. New Marjoly Beach Resort heeft een fantastische keuken. Elke ochtend genieten we van een ontbijt met traditionele gerechten van Bintan. Men houdt wel van pittig eten en dat kunnen wij ook waarderen. De dagen kabbelen voorbij. Wat kunnen wij toch enorm genieten van niets doen.

Op de laatste dag arriveert Pak Fahmi op tijd bij het resort. Na ons ontbijt pakken we onze spullen en vertrekken we via een andere weg naar de ferry. De chauffeur begint meteen te kletsen. Hij vindt dat we er bruiner uitzien dan zes dagen geleden. Als grap vertelt hij dat hij aan blanke buitenlanders die gebruind zijn vraagt waar ze op vakantie zijn geweest. En als hij een gebruinde Indonesiër tegenkomt, vraagt hij waar hij werkt. De achtergrond van dit grapje is als volgt. Indonesiërs mijden namelijk juist de zon, want een lichtere huid heeft meer status. Hieruit blijkt dat je een goede (kantoor)baan hebt en niet op het land in de volle zon hoeft te ploeteren. Men vindt het dan ook fijn om een kantoorbaan te hebben: je kunt mooie kleren en schoenen aantrekken, je zit de hele dag in de koelte door de aanwezigheid van een airconditioning en je wordt niet bruiner. Jeroen heeft dit fenomeen ook al in Vietnam gezien. Daar dragen de dames lange handschoenen tot over de bovenarmen, zodat ze een lichte huidskleur houden en duidelijk is dat ze niet op het land hoeven te werken. We zijn ruim op tijd bij de ferry, dus drinken we in het dorp eerst nog een kop koffie met uiteraard pisang goreng. Pak Fahmi brengt ons daarna naar de haven en we nemen afscheid van elkaar. De boot vertrekt op tijd en vaart ons terug naar Singapore. Een verblijf op Bintan kunnen we anderen van harte aanbevelen.
Singapore, 27 tot 29 april 2018

We nemen onze intrek in Hotel 81 Elegance, dat om de hoek van ons vorige hotel ligt. Wederom een kleine kamer, maar met alles erop en eraan en nu zonder de drilboor van de buren. We hebben nog krap twee dagen de tijd voordat ons vliegtuig vertrekt naar Amsterdam. We frissen ons op, gaan op zoek naar een leuke plek om een hapje te eten en komen terecht bij een Vietnamees BBQ-restaurant. Een jonge bediende moet erbij worden gehaald om ons uit te leggen hoe het werkt, want niemand anders spreekt er Engels. Ze zetten een mobiele barbecue bij ons tafeltje en we moeten de vis, het vlees en de groenten zelf grillen. We krijgen hierbij hulp van een jonge dame in een (te) strakke rode jurk die eigenlijk alles voor ons doet, geen probleem vinden wij. We eten zeer smakelijk in het bijna lege restaurant en de roodgejurkte dame gaat intussen even bij het kleine altaartje in gebed en offert iets aan de Goden. Deze zijn haar blijkbaar goed gezind, want zodra ze klaar is met bidden, komen er prompt twee grote groepen klanten aan. Ze schiet in de lach en ziet dat wij ook lachen. We denken dus hetzelfde en zonder het gebruik van taal begrijpen we elkaar uitstekend. De rest van de avond lachen we steeds naar elkaar en worden we door haar nagezwaaid als we het restaurantje verlaten.

We hebben nog één hele dag te besteden in Singapore, want ons vliegtuig vertrekt pas om 01.30 uur. Wel moeten we om 10.00 uur al onze kamer uit en we regelen dat we onze rugzakken bij de receptie mogen laten staan om die vanavond op te halen. We gaan weer het centrum in om de toerist uit te hangen: een rondvaarttocht over de Singapore River en Marina Bay. Daarna borrelen op Skypark, het dak-terras van het Marina Bay Sands Hotel. Het boottochtje over de Singapore River brengt ons langs de oude handelsmarkt. Hier staan ook nog de oude gebouwen uit die tijd. We varen langs het standbeeld van Thomas Raffels en de Shophouses waar nu allemaal restaurantjes in zijn gevestigd. Vlak daarachter rijzen de torenflats omhoog, waardoor oud en nieuw in één oog-opslag te zien zijn.

Dan varen we Marina Bay in en zien het symbool van Singapore: de Merlion, een kruising van een vis en een leeuw. Het pleintje bij de Merlion staat vol met selfies makende Aziaten. Vanaf het water gezien is het Marina Bay Sands Hotel nog imposanter. De drie zuilen zijn 150 meter hoog en het ‘schip’ heeft een totale lengte van ruim 350 meter. We hoorden van Nieuw Zeelanders die we eerder troffen dat je een kaartje in de linker zuil kunt kopen om naar het dakterras van het hotel te gaan. En dat gaan we nu dus doen, samen met drommen andere toeristen. Het is dus even wachten voordat we de lift in mogen, maar uiteindelijk staan we dan op het dakterras. Het lijkt sterk op het achterdek van een cruiseschip, compleet met teakvloer. We kunnen van een afstandje zien hoe de hotelgasten aan het reuzenzwembad liggen. Het uitzicht is fraai, zowel over Marina Bay als over het nieuw gewonnen land, het park, richting de zee. Er zijn allerlei bouwwerkzaamheden om de voorzieningen en attracties uit te breiden. De openluchtbar is zo vol dat we geen zitplaatsen kunnen bemachtigen en dus drinken we staande ons dure drankje. Eenmaal weer beneden lopen we over de boulevard onder de palmbomen langs het water van Marina Bay. Alles is nieuw, modern en toch zeer sfeervol. We gaan aan de overkant van de baai iets eten, met uitzicht op het hotel, want elke avond is er een lasershow en waterorgel te zien.

Langzaam wordt het donker en gaat de verlichting aan. De rondvaartboot-jes varen af en aan en een volle maan komt op boven het Marina Bay Sands Hotel. De gekleurde verlichting van het hotel wijzigt regel–matig. Het is een prachtig feeëriek gezicht en dan moet de lasershow nog beginnen! We zitten hier heer-lijk en bestellen nog maar een drankje. Dan begint de muziek te dreunen en schieten felgekleurde laserstralen van het dak af over de baai en de fonteinen spuiten op de maat van de muziek. Het is een passend spectaculair sluitstuk van onze vier maanden durende reis door Indonesië en Nieuw Zeeland! We pikken onze rugzakken op uit het hotel en vertrekken naar de luchthaven Changi Airport. In de vertrekhal kunnen we geen douches vinden om ons te verfrissen, maar het ruime invalidentoilet heeft een grote wastafel en dus kunnen we ons prima wassen en schone kleren aantrekken. Na het omwisselen van de laatste dollars zijn we klaar voor de reis. In de ochtend van 29 april komen we aan op Schiphol, kopen een treinkaartje naar Assen en kijken vervolgens vanuit de treinraampjes naar een grijs en vlak landschap. Tja, dat is even wennen! Vanuit Assen nemen we de streekbus naar Gieten en daar staat onze buurvrouw ons op te wachten om ons naar huis te brengen: Gieterveen. We verblijven twee weken in de bungalow op ons land, want ons woonhuis hebben we voor een langere periode verhuurd. Half mei vertrekken we weer, nu richting Zuid-Frankrijk. We gaan wonen in ons huis in de Franse Drôme, een nieuwe levensfase breekt voor ons aan!